Hoofdstuk 7

Denkmodellen in de wetenschap

 

7.1 Paradigmabreuk

In hoofdstuk 6 zijn we afgeweken van onze tot zover gevolgde methode. De persoonlijke ervaring bleef buiten schot en maakte plaats voor het analytisch scherpstellen van de historische visie, culminerend in een mathematische abstractie. Als feitelijk doel kwam uit de bus de dualistische ervaring van de cultuurgebonden tijd van haar doodsangst te bevrijden en te herleiden tot een ervaring van de ware tijd middels het wegnemen van het verstikkende culturele breiwerk dat de klokkentijd tot een dode tijd maakt. Essentieel is te weten dat psychologische tijd dislocatie inhoudt: men is in zijn gedachten elders. Het denkmodel van de ware tijd staat of valt bij de werkelijkheid van de lokale identiteit. Op pagina 16 spraken we van een in de tijd fout geïdentificeerde, vervrouwelijkte [geperverteerde] mannelijkheid die ons het zicht op de ziel en de persoonlijke verbondenheid met de dynamiek van de levende natuur ontneemt. We zagen dat de moderne regressie van het tijdsysteem het mannelijke en vrouwelijke artificieel had losgekoppeld van elkaar. Het mannelijke werd een hoop doof gerationaliseer in de ruimte zonder veel relatie tot het vrouwelijke van een materiële identiteitsverwarring van dolle Mina's danwel egoïsten die 'zichzelf' willen zijn of beter gezegd: zichzelf willen hebben.

Het thema van dit hoofdstuk is denkmodellen in de wetenschap. Eerlijkheidshalve zal ik weer bij mezelf beginnen, ditmaal om duidelijk te maken hoe mijn eigen denken zich ontwikkelde en tot een zelfstandige wetenschap volgroeide. Met dit verhaal hoop ik duidelijk te maken hoe de verschillende vormen van wetenschap, geesteswetenschap, zelfrealisatie en levenskunst, natuurwetenschap en sociale ervaringswetenschap ieder hun eigen belang verkondigen. Vooraf is het goed te letten op het effect van de lokale identiteit, de werkelijkheid van de ware tijd, die als een rode draad door het verhaal loopt.

Met mijn persoonlijk verhaal waren we gebleven op pagina 70. Ik was voor het wonder plaats greep gewoon een dualistisch denker. Ik had weliswaar veel gemediteerd en een sterk zelfbewustzijn opgebouwd na veel geleden te hebben onder de gevolgen van mijn eigen onwetendheid, maar handhaafde voor mezelf steeds een min of meer atheïstische eigengereidheid. Religie was een teken van zwakte en daar behoorde ik dus niet aan toe te geven. God was een verzamelterm voor gedissocieerde grootheden van kennis en macht waar ik me zoveel mogelijk mee moest identificeren. Onderwerping was uit den boze. Christus was een rebel en slechts ten dele als voorbeeld van mededogen aanvaardbaar. Anders zou ik zelf de kerk in moeten om die dove kwartels die van schuld een cultuur maken, maar zich niet willen beteren, de discipline van de karwats te tonen. Genade was willen werken en liefde ongeveer hetzelfde. Ik dacht in termen van patsers en sukkels. Ik moest een patser zijn, natuurlijk van het goede soort. Ik moest God zijn en alles beheersen. Ik was al, voor het wonder, gegrepen door het atlas-syndroom: de wereld op m'n schouders, hier komt de profeet van de gezuiverde psychologie. De eerste grote paradigma-crash was dat wonder. Er was geen ontkennen aan. Ik was een geschoold observator. Ik kon mezelf niet voor de gek houden. M'n eerste reactie was helemaal blank. Het was alsof er een bom was ingeslagen. Ik moest naar woorden zoeken om aan mijn kersverse vriendin te zeggen wat er gebeurd was. Ik dacht eigenlijk helemaal niet meer, maar had wel een licht wantrouwen of dit nog wel dezelfde wereld was. Was ik niet overleden en in een soort parallel-universum terecht gekomen. Was ik gek geworden? M'n reality-testing was echter nog helemaal in orde. De wereld was nog precies dezelfde, alleen dat verdomde kettinkje. Een andere emotie was die van ontzag: dat er zo'n macht in me school. Dat ik het waard was dat mij zo'n gunst te beurt viel, getuige te mogen zijn van een heus, echt wonder. De mogelijkheid dat Sathya een goochelaar zou zijn, was in één keer van de baan. Hij had z'n omnipotentie bewezen, zonder zich te laten zien. Ik kon onmogelijk mezelf voorhouden dat ik de Machtige zou zijn. Het was immers voor mij een opwelling van woede en niet een bewust wilsbesluit om een wonder te verrichten. Ik had het niet gedaan. Hij had mijn lichaam gebruikt om voor mij zichzelf te bewijzen. Het was niet te ontkennen. Ik moest mijn meerdere erkennen. Jezus Christus zelf, wonderen en al, was meer een lotgenoot, worstelend met de heersende orde. Jezus verwees naar God de Vader. Nu had ik het idee zelf O.L. Vader aan de lijn te hebben. Ongehoord. Absurd. Totaal. Begrijpelijk dus dat ik sprakeloos was. Mijn denkwereld stortte in. Ik was niet meer de baas over mijn eigen leven. Er was een grotere macht in mezelf over mezelf waar ik nauwelijks iets van wist uit ervaring. Ik kende alleen wat meditatief geluk en de ervaring dat ik in mijn voorstellingsvermogen actief akoestisch een geestelijke werkelijkheid van innerlijke samenspraak kon oproepen door me te isoleren en energie te sublimeren. Meer dan dat 6-e zintuig van steminlevingen had ik in ca. 10 jaren mediteren niet gerealiseerd. Wonderen hield ik voor mezelf aan als een intellectuele categorie van onverklaarbare verschijnselen. Iets waar je alleen van hoort spreken. Net als U F O's. Dat ik mijn 'chakra's door meditatie had geopend' of dat ik ietwat ongelukkig 'verlicht' was geraakt, was slechts een idee, een notie, een magische manier van denken over normale onthechtingsverschijnselen bij het loslaten van een iets te makkelijke levenswijze. Ik had wel hele theorieën over hoe een mens zijn energie geïnvesteerd in de wereld weer terug kon winnen om zijn kinderziel terug te vinden.

 

7.2 Yoga

Ik was nooit echt een kei geweest in filosofie. Ik kon me ook niet herlabelen als 'monist' of 'authentiek'. Ik wist alleen dat ik meer van deze wetenschap moest weten. Die wetenschap was verzameld onder de noemer yoga. Ik wist er nauwelijks iets van. Had nooit een cursus gevolgd. Dat was me iets te geitenwollensokkenachtig. Teveel nee tegen normaal leven. Wat zou het meer zijn dan wat lichaamshoudingen voor meditatie? Nu ontdekte ik een enorme lacune in mijn geest. Ik wist niets. Ik reisde naar India, en het enige wat ik daar kon zeggen was dat ik ook niets deed. Ik had mijn praktijk opgegeven om te kunnen reizen. Die stelde toch niets voor. Ik was nauwelijks een half jaartje op gang. Nu twijfelde ik aan de waarde van de westerse psychotherapie. Nu moest ik maar eens mijn meerdere erkennen. Toegewijd zijn, ik was een niksnut, nietwetende sukkelaar vol slechte gewoonten. Het hoofdstuk zelfvernedering was aangebroken. Ik koos er niet voor. De ervaring van God buiten mezelf, de ervaring van meerderwaardigheid als vreemd en buiten mezelf drong zich op. Dit was niet meer mijn wereld. Het was de speeltuin der goden die van achter de wolken giechelend de touwtjes in handen hadden. Ik wist nog maar één ding heel zeker. Die Sathya die zich Bhagavân, de allerhoogste, liet noemen, die moest ik eens nader in ogenschouw nemen. En dat lukte. Ik arriveerde er eind september '85 in een klein dorpje Puttaparthi genaamd niet zover van Bangalore. Ik bleef er drie maanden en ervoer de grootste liefde van mijn leven. Ook ervoer ik de grootste schrik van mijn leven. Ik ontmoette iemand die meer zichzelf was dan ik, of nog sterker, iemand die werkelijk mijzelf zat te zijn, en ik was een onbeduidend individu. Dat had ik nog nooit meegemaakt. Datgene waar ik zo aan gehecht was, ikzelf, mijn ziel, van jong af aan, dat ik, dat was Hij. Godallemachtig. Ik bestond wel, maar dat had niets met mijn lichaam te maken. Ik was niet mijn lichaam. M'n filosofieprofessor zei dat al tijdens mijn studie. Als ik mijn lichaam ben, ben ik een varken had hij uitgelegd. Als ik mijn lichaam heb, dan ben ik een mens. Maar dat was slechts een intellectueel spelletje, dat was geen werkelijke ervaring. Nu was ik werkelijk niks. Ik had al eens vijf dagen gevast op spawater met door bitterwater gezuiverde lege darmen. Dat gaf een fijn zuiver gevoel dat wel drie maanden aanhield en eigenlijk nu nog voor me leeft als het vermogen het verschil te kunnen bepalen tussen ik en mijn voedsel. Maar dat was nog geest en lichaam één. Nu zag ik mijn levensgeluk als een lopend vuurtje los van mijn lichaam, bestuurd door één of andere Indiër overspringen van de één naar de andere persoon met het wisselen van een blik. Eén keer keek Sathya me aan en flitste m'n hele leven als een enorme vlam bij me op. Zoiets als de geiser plotseling zien aangaan. Een dergelijk effect. Het duurde maar kort. Ik zag mezelf min of meer met Hem voor me zittend binnen mezelf. Iets onmogelijks. Het was alsof ik razendsnel helemaal tot de rand toe volliep. M'n eerste reactie was maken dat ik wegkwam. Ik had de schijt te pakken. Letterlijk. Ik wist niet hoe snel ik naar de w.c. toe moest om m'n darmen leeg te laten lopen. Uitzinnig. Zoveel opwinding zonder verder iets te willen. Onmogelijk en zelfs: pijnlijk. Ik werd me van een neiging bewust die ik nog niet eerder zo sterk had gevoeld. Ik moest mijn leven echt op orde brengen. Ik had een pijnlijk schuldgevoel. Ik deed van alles niet zoals het moest. Nalatigheid e.d. Een soort schaamte. Ik voelde me zeer gestimuleerd. Die ervaring van totaal vuur heeft zich nooit meer zo herhaald. Later bleef Sathya even voor me staan, me strak aankijkend tijdens een z.g. darshan - hij laat zich dan buiten de tempel zien aan een verzamelde menigte en nodigt mensen uit voor een gesprek. Ik voelde een heel ander soort liefde en ik kon, ookal deed ik nog zoveel moeite, m'n tranen niet beheersen. Ik zat met een onbewogen gezicht te huilen zonder te snikken. Pure tranen. Alsof Christus zelf zat te huilen, zoiets. Dat was 6 jaar geleden en ik heb nooit meer gehuild sedert dien. Nooit meer. Wel ontroering met een wegpinken of door te fel licht van de t.v. Maar echte tranen laten vloeien, nooit meer.

Soms, ook later toen ik thuis was en naar foto's keek, voelde ik een speciale liefde, prema genoemd, een zinderend geluk zonder weerga, met de blik half in de eeuwigheid. Ik kon het niet uit vrije wil oproepen. Het was een soort vervagende herinnering die later plaats maakte voor een sterk gevoel van levensvervoering, een wat lichamelijker variant ananda genoemd, zich voordoend tijdens diepe meditatie in samâdhi (= staat van vervoering). De ananda, gewoon geluk, kon ik wel verkrijgen zonder veel moeite op vrije wil door consequent een tijd lang geconcentreerd m'n yogadiscipline vol te houden. Dat kan weken duren. Onveranderlijk brengt die liefde me in de verleiding er iets mee te gaan doen. Muziek te maken, te schrijven, mensen op te zoeken e.d. Dan verdwijnt die ananda ook en maakt plaats voor normale werklust of levensernergie. Somt met een pijnlijke plotselinge overgang. Een val, alsof mijn ziel uit mijn lichaam wordt gerukt. Ik ben het zo gaan zien, dat als ik me heilig, ik me de darshan van Sathya kan herinneren, dat ik hem, of het goddelijke waar hij mee bezig is, min of meer op bezoek krijg. Onveranderlijk blijk ik dan telkens niet aan de eisen te voldoen en laat hij of het me weer met demonen en ellende achter. Daar moet ik dan maar aan werken. Zijn liefde, of Gods liefde, ik weet het verschil niet op dit niveau, is er om in actie te komen. En niemand kan helemaal meekomen op het nivo van zijn actie. Onmogelijk, de man heeft miljoenen volgelingen in heel de wereld en is m.n. in India zelf gerespecteerd. De man heeft een onderneming, stichtte talloze scholen, sociale projecten, verricht wonderen en spreekt jaarlijks 1000-en personen persoonlijk en ook massaal tegelijk toe.

 

7.3 Materialiseren

Ik kwam tot het inzicht dat Sathya zelf een soort psychotherapeut was die steeds met de vingerwijzing van de moraal de mensen de ware liefde van God voorhoudt, desnoods met echte wonderen. Hij laat zich zelfs uitdagen. Hij maakt er grapjes over. Ik las in een boek 'n leuk verhaal: iemand wilde een foto maken toen Hij met een groep indische toegewijden in gesprek was. Hij zei tegen de fotograaf: 'Wil je zelf niet op de foto?' De man beaamde dat, waarop Sathya zei dat Hijzelf dan maar de foto zou maken. Overdonderd ging de man bij het groepje staan en Sathya nam de foto. Later toen hij de foto ontwikkelde bleek Sathya breeduit lachend gewoon ook op de foto te staan. Er zijn nog veel meer van dat soort anekdotes. De man is verschrikkelijk machtig in India. Heeft kontakten met de regering en het leger en geeft bedelaars regelmatig te eten. Organiseert bruiloften voor 100 of meer paren tegelijk. Heeft verjaardagen met tegen een half miljoen gasten. Onvoorstelbaar. Een vlekje oranje in de grootste menigte die ik ooit van mijn leven zag. Hij heeft een hele wereldorganisatie met bhajan-centra in de meeste grote steden. Hij is niet sektarisch en dringt er steeds bij de mensen op aan binnen de eigen cultuur en het eigen geloof tot godrealisatie te komen, en God te dienen. De man schreef zelf een stapel van zo'n 10 boeken, vahini (stroom) geheten, die een goed overzicht bieden van de nodige vedische kennis van zijn eigen hindoecultuur.

Ik had een interview, een gesprek met hem, samen met een groepje andere Nederlanders. Ik kon hem alleen maar zeggen dat ik thuis in Nederland niets meer deed. Ik kon mezelf geen psycholoog meer noemen na wat ik gezien had. Tegen hem kon ik niet op. Hij moest maar mijn supervisor zijn voor een ander soort praktijk. Ik kon het niet met hem bespreken. Hij gedroeg zich als koningin Juliana. Keurig beleefd vragend en iedereen even kort toesprekend en aanhorend. Soms heel persoonlijk en vermanend. De man straalt een merkwaardige combinatie van kinderlijkheid en almacht uit. Tijdens dat interview verrichte hij één opmerkelijk wonder. Uit de klare lucht ritste hij zomaar een japa-mala, bidsnoer, van glashelder bergkristal. Prachtig. Het ging rond door de handen van de bewonderende gasten. Ten afscheid kreeg iedereen een beetje heilige as, verpakt, uit een boodschappentas. Sathya zag eruit als een liefhebbende moeder bij zijn kroost. Ik werd daarbij als enige overgeslagen. Ik begreep waarom. Uitzinnig van vreugde over dat feit en dat hij mij had begrepen, verliet ik zijn ontvangstkamer. Ik ben nog twee keer in zijn ashram geweest, in '87 en '89, maar veel korter. Hij heeft verder nooit wat voor me gematerialiseerd of me uitgenodigd voor een gesprek. Het kettinkje raakte ik kwijt in zijn ashram in '85. De eerste keer vroeg hij me een paar eenvoudige dingen tijdens de darshan: wanneer ben je gearriveerd en hoe lang blijf je nog? Ook zegende hij me een keer tijdens de kerstviering met een handoplegging en de woorden 'a long and happy life'. De keren dat ik terugkwam waren ervaringen van een heel andere orde, waarover later meer. Van belang was dat hij me duidelijk gemaakt had wel met me te zijn, maar niet als iemand die materialiseert. Ik wist n.l. uit de literatuur dat de prapti-siddhi, het vermogen tot het materialiseren, een zijweg was die je beter niet kan bewandelen. Als het anders kan, dan moet je anders. Je kan er niet naar streven zonder erdoor belemmerd te worden in je geestelijke ontwikkeling. Het is een struikelblok in de toewijding. Net zo goed als het schrijven van dit boek het gevolg is van het feit dat ik mondeling de zaak niet zonder meer met anderen van de grond kan krijgen en het daarom ook niet direct gewenst is eigenlijk. Het rapport aan professor Vroon had moeten volstaan. Binnenlandse zaken had het initiatief voor het uitvoeren van een nieuw tijdsysteem moeten overnemen. Dit was niet de bedoeling. Het verrichten van een 'wonder' is een offer om toch het doel te bereiken. Het gaat ten koste van de eigen verlichting en het contact met je medemensen. Maar het is een christelijk dictaat. De liefde van God is er niet voor jezelf. Hij is er voor anderen, moet bewezen worden. Dat is het ideëel motief. Je moet offers brengen, genade hebben. Alleen door pijn is groei mogelijk. Soms moet je iets 'verkeerds' doen tegen jezelf om iets goeds te bereiken.

 

7.4 Denkmodellen

Ik was en ben nog in feite dol gelukkig dat Sathya die ik consequent ook niet bij zijn volle aanspreektitel wil noemen, weigerde mij iets te geven. Veel mensen van mijn inzet kregen gouden ringen met zijn portret en andere juwelen. Ik kreeg alleen z'n zegen en dat was voldoende. Ik ben 'gewoon', zij het met veel moeite, vallen en opstaan, m'n weg weer gegaan en ik ben hem er dankbaar voor dat hij me als een goede psychotherapeut ook weer heeft losgelaten en zichzelf uit mijn leven heeft gewerkt. De ananda vind ik nog regelmatig terug, als ik wat lui wordt m.n., maar ik begrijp nu dat het in feite om de prema, de ware liefde van het offer gaat. Zo is voor mij hindoeïsme, yoga, en christendom één en hetzelfde leven. De psychologie is nu aan het volgen. Daar maakt dit schrijven deel van uit. Ik geloof nu, en weet nu uit ervaring, door de les van Sathya, door zijn 'denkmodel', zijn wetenschap, dat een gezuiverde christelijkheid mogelijk is. Ik weet nu ook dat de psychologie en de psychotherapie veel meer kunnen betekenen dan ze nu doen. Natuurlijk hoop ik niet dat dat ook werkelijk nodig is als Sathya met zijn werk klaar is over zo'n 15 jaar, naar zijn zeggen, maar een zuiverder, wetenschappelijker therapiepraktijk is haalbaar, en bestaat ook reeds, of nog steeds in wat nu de sekten of therapeutische spirituele leefgemeenschappen worden genoemd. Daar heb ik zelf ervaring mee opgedaan. In twee heb ik meegedraaid om de zaak van binnenuit te leren kennen en te leren wat er te leren viel. Veel van de vooroordelen zijn waar, ookal is die relatieve waarheid slechts geldig voor enkelen. Ook is waar dat de ellendigste ervaring in therapeutisch/spiritueel verband in mijn leven die ene dag in de psychiatrie was in 1982. Echt belazerd ben ik alleen maar toen, toen ze me voorlogen en me voor drie maanden volspoten met één van de afschuwelijkste chemicaliën die een mens maar binnen kan krijgen: het krampmiddel Haldol. De psychiatrie onderdrukt met anti-psychotica, krampmiddelen, de chemische dwangbuis, wat de spirituele groepen losmaken. De psychiater is een shrink, krimper, kramper en vernauwer. De spirituele commune is een echte leerschool om je geest te verruimen, je vaardigheden te ontwikkelen of te herontdekken en gezelschap te bieden. Ik zie een wereld voor me waarin de z.g. sekten zijn gedemythologiseerd tot een vorm van zuivere yoga (= het juk der discipline en de wetenschap der bewustzijnsvereniging), en er geen scherpe grenzen meer bestaan met de institutionele psychiatrie. Het is in dat soort sociale vernieuwingen waar het zaad voor een betere samenleving wordt uitgezaaid.

'Alle geschiedenis is biografie' stelde Michel Korszec, professor in de geschiedenis te Leiden, als uitgangspunt in een krantenartikel over hoe de chinese, en andere revoluties geïnterpreteerd dienen te worden. Personen maken de geschiedenis, derhalve is geschiedschrijving persoonskunde. Kennis van de persoon is echter tevens een psychologische wetenschap. Deze wetenschap doet zich kennen in verschillende vormen of denkmodellen. Bovengenoemd principe vasthoudend conform onze methode, kan ik achtereenvolgens in mijn eigen leven onderscheiden:

1) Het voorwetenschappelijk denkmodel van persoonlijk referentie en conditioneringslogica.

2) Het wetenschappelijk model: de academische studie van boeken en experimentele situaties.

3) Het praktijkmodel. Het in de praktijk toetsen en uitoefenen van de gerealiseerde professie.

4) Het religieuze model: door bewustwording, de jaren des onderscheids, komt men tot geestelijke discipline en zo tot een heroriëntatie in de samenleving.

5) Het creatieve model: Men probeert op authentieke wijze, conform de eigen natuur de geestelijke discipline tot dienstbaarheid te brengen.

6) Het empirisch model: Door proberen en vergissen komt men tot een analytische conclusie en een vernieuwde praktijk, een nieuw denkmodel.

Zo is het in mijn leven gegaan. Zo ben ik tot een conclusie gekomen. De bovenstaande ontwikkeling schetst een evolutionair model van paradigmatische wisselingen. Deze persoonsgerichte benadering geeft een heel ander idee van wetenschappelijke revolutie dan wat Thomas Kuhn in zijn boek 'The Structure of Scientific Revolutions' beschrijft. Hij spreekt meer van een wildgroei van denkmodellen die in het oerwoud van de samenleving om de macht strijden en elkaar van de voorgrond verdringen. Bij hem klinkt de wanhoop door, de angst, om gezamenlijk in één of andere zelfhypnose ten onder te gaan. Omdat hij niet vanuit zichzelf redeneert, de ziel buiten beschouwing laat, heeft hij geen visie in werkelijkheid. Hij komt met lege handen 'klagen' dat de 'survival of the fittest' weer niets met de 'sapiens' van onze soort te maken heeft en kan ook geen toekomstbeeld ontwerpen. En dat terwijl geïmpliceerd is dat denkmodellen beoordeeld dienen te worden op hun prediktieve validiteit (= voorspellende waarde). Goed, ik wil niet te veel van leer trekken tegen moderne dualistische dwalingen en wanhoop. Het zijn allemaal integere, hardwerkende mensen die het ook niet kunnen helpen in hetzelfde schuitje te zitten. Wel kunnen we spreken van symptomen of karakteristieken van ontwikkeling. Blijkens de literatuur van de huidige gevestigde wetenschap zitten we in fase 5, het creatieve model. Hooggewaardeerde mensen als Thomas Kuhn, Karl Popper en de natuurkundige Bohm, hebben de moderne wetenschap het goede voorbeeld gegeven. De geïmpliceerde boodschap is: denk goed, leef goed, doe goed. Waar we nog niet aan toe zijn is de zelfkritiek. Wanneer komt er een einde aan onze veelschrijverij en komt er een wezenlijke vernieuwing op gang. Kuhn spreekt van schokken, plotselinge paradigmatische overgangen, zoals men ook in de waarnemingspsychologie kent: u ziet een kelk, òf twee gezichten. Niet allebei. We zijn met fase 5 op de twee gezichten gefixeerd geraakt. We communiceren wel maar kunnen nog niet de beker van de interactie ontdekken die we moeten drinken. Heel grappig dat klassieke voorbeeld. We communiceren ons wezenloos met boeken, t.v., kranten, muziek en beelddragers, maar vergeten dat de wederkerige interactie niet achter mag blijven. In de tweede helft van de 20-e eeuw lijden we allemaal aan het koekoekscomplex, met de complicatie van de russische ziekte. 'Ze' (we dus niet) zijn allemaal hysterisch gefixeerd op aandacht trekken, zou Freud zeggen, maar niet in staat de noodstrategie daarvan op te geven en tot samenwerking te komen, tot wederkerige interactie te komen. De wereld lijkt na de derde wereldoorlog (de koude oorlog) één groot concentratiekamp van allemaal aan de t.v. of p.c. gekluisterde, geïsoleerde mensen, gelovig of niet. Het moderne ego is een erfenis van een eeuw lang oorlog voeren, vervreemden, en afknappen op onze feitelijke primitiviteit. Het is opgebouwd uit wantrouwen, twijfel, zotheid, verdriet, cultuurversterving (alleen nog maar herhalen van wat er nog is), negativisme en last but not least de oude vertrouwde burgerlijke zonden vraatzucht, hoogmoed, bezitsdrang, wellust, jaloezie en woede (vergelijk: Kurt Weil/Bertholt Brecht in 'De Zeven Zonden van de Burgerman').

 

7.5 Transformeren

Toen in mijn ervaring denkmodel fase 3 instortte en de guru zich als model 4 naar voren drong, was de schok groot. Na in India te zijn geweest, veranderde mijn leven diepgaand. Ik voelde er eerst niet veel voor de oude praktijk weer op te vatten. Ik moest eerst verder studeren en mediteren op de gevolgen van wat ik voordien had gedaan. Dat heet officieel jnana-yoga en karma-yoga. Het nam de vorm aan van tantra, de transformatie van sexuele energie.

Ik was een normaal sexueel geconditioneerd persoon zonder veel weerstand tegen het sexuele. Ik rolde dan ook veelvuldig van de ene relatie in de andere. Daar kwam met fase 4, de religieuze fase, een eind aan. De jaren daarvoor had ik me vruchteloos meerdere malen gemaand niet wéér toe te geven aan de 'begeerten van het vlees'. Ik had zelfs een soort therapie, orgiastische deprivatie therapie (ODT) genaamd ontwikkeld, die erop gericht was 'energie te sparen', door o.a. minder te huilen, je sexueel in te tomen, je niet kwaad te maken of medicatie te gebruiken zonder strikte noodzaak. Maar ik had mezelf ermee in het OOTje genomen (ik sprak eerst van onthouding i.p.v. deprivatie). Het was geen officiële methode, maar mijn eigen revolutionaire benadering die praktisch meer inhield dan ik kon overzien. Dat was 5 jaar daarvoor begin jaren tachtig op gang gekomen in fase 3, toen ik een tijdelijke aanstelling in een ziekenhuis had. Ik probeerde toen al, zonder veel succes, de zaak met m'n supervisor aan te kaarten. Maar mijn ideeën stonden los van de sociale werkelijkheid. Waar had ik het vandaan en waarmee verbond ik me ermee?

Door mediteren had ik tijdens mijn studie reeds allerlei aantekeningen kunnen maken. Ik voelde er toen niks voor om me te verbinden met sekten, religieuze organisaties of zelfs maar georganiseerde therapieverenigingen in de professionele sfeer. M'n supervisor benadrukte een all-round-benadering en met dat eclecticisme was ik tevreden. Ik ontwikkelde een theorie die ervan uitgaat dat de mens met 100% energie wordt geboren als was hij God zelf. Door conditioneringen die gepaard gaan met energie-ontladingen daalt hij af op eerst het nivo van de ouders en later dat van zijn beroepsgroep: men houdt respectievelijk 70-50% van zijn totale energie voor zichzelf, ter centrering en integratie beschikbaar. Door volwassen persoonlijke bindingen wordt nog eens 20-30% geconsumeerd, zodat men met moeite 30-50% kan handhaven. Het idee was dat door crisis-situaties men onder het kritisch integratienivo van 15% terecht kan komen. Dan domineert de buitenwereld overmatig, krijgt men teveel prikkels, heeft men geen weerstand tegen uitdagingen en wordt men psychotisch. Tot 30% zouden er dan allerlei neurotische afhankelijkheidsconflicten zijn. De ODT-therapie was erop gericht weer integratie op te bouwen door zoveel mogelijk energie te winnen. Dan moest men zuiveren: vanwege de spanningen die men oploopt moest men zo min mogelijk emotioneel uitputtende zaken doen en zoveel mogelijk ontspannen. Behalve het reeds genoemde 'energiesparen' werd aangeraden lichamelijke genegenheid te onderscheiden van het sexuele, alcohol- en nicotinegebruik terug te dringen en minder vlees te eten dat meer energie kost om te verteren dan dat het oplevert en meer emotioneel maakt dan dat het de hartstocht zou temperen. Qua integratie moest men vertrouwen op de oorspronkelijke ziel, het oude ik dat dan door gesprekken gestimuleerd, in herinnering werd gebracht. I.p.v. uit te huilen over trauma's van vroeger e.d., moest men zich de goede dingen herinneren en de misère vergeten door positieve dingen te doen. Dat reïntegreren van oude functies was het hoofddoel van de therapeutische gesprekken. Ik was van mening dat de moderne katharsis-therapieën immoreel, destructief en een dwaling waren, erop gericht de positie van de therapeut als de sterkere te handhaven ten koste van de reïntegratie van de patiënt of cliënt. Moderne psychotherapie was veelal een vorm van uitbuiting van zwakheden vond ik.

Ik had grootse plannen met deze benadering. Ik ontwikkelde persoonlijkheidstheorie, dacht na over hoe het 'weerstands-ego', het ego gericht op het bieden van weerstand tegen een toename van energie, zich verhoudt tot het 'overgave-ego', het ego gericht op de oude kinderziel en ontladingen van energie op een 'hoger nivo' van integratie. Overeenkomstig de z.g. 'chakra's', energieknopen midden in het lichaam, zijn er allerlei vormen van energieontlading mogelijk. Geheel zonder energie-ontlading leven kan niet. Daarom, wat Freud sublimeren noemde, de energie op een 'betere' manier ontladen: door praten, creatief zijn, sociaal zijn en dynamische vormen van 'meditatie' zoals dansen, musiceren en sport.

 

7.6 Zuiveren

Het waren allemaal mooie ideeën. Ik praatte er als therapeut met cliënten over en had matig tot redelijk succes. Eén keer kreeg ik een woedende dominee achter me aan. Wat er gebeurde was dat ikzelf moest meemaken wat ODT betekende. Ik functioneerde zelf toen ongeveer op 40%, gehecht als ik was aan een dominante vrouw. Toen deze praktijktoetsingen en vertalingen van klassieke inzichten van de psychoanalyse en de yoga, ingebed in een eclectisch-therapeutische benadering van systeemgerichte, rogeriaanse, directieve en gedragstherapeutische methoden, door de christelijke regering werd wegbezuinigd, zat ik mooi zelf in te storten, m'n werk, m'n vrienden en m'n vriendin missende. Toen zag de ODT er heel anders uit. Het waren maar ideeën. Het leven en het lot beslist voor zichzelf. Waar was ik nu aangeland, moest ik naar een klooster? Ik begreep nog niet goed dat ik de eer van mijn revolutionaire ontdekking moest afstaan aan de guru en de pastoor. Ik was niet alleen enigszins naïef over de genade die ik moest hebben met zwakheden, ik had me gewaagd op het terrein van de geestelijke discipline zonder te beseffen dat dat soort zaken sinds mensenheugenis sociaal vastligt. Geen nieuwe leerschool op basis van dezelfde stellingen bleek het devies te zijn. Een nieuwe school kost teveel zonder iets nieuws te bieden. Bovendien levert een nieuwe benadering risico's op. Er is immers nog geen sociaal netwerk voor en ook de kennis ligt niet helemaal vast. Ik was schitterend het egotijdperk van de 70-er en 80-er jaren doorgekomen als ik mijn baan in een duurzame aanstelling had kunnen veranderen. Ik had boeken geschreven en verder gestudeerd. Nu was ik zelf het proefkonijn, de Jezus Christus van mijn 'zelfverzonnen' overtuiging. In feite zat ik met het beroemde boekenkastprobleem. Ik had zoveel verschillende theorieën en overtuigingen bestudeerd, dat ik m'n eigen gang wel moest gaan. De ene overtuiging streepte zich 'cognitief dissonant' (Festinger) weg tegen de andere en ik hield alleen de cartesiaanse twijfel aan alle sociale samenzweringen over. In werkelijkheid had ik de helft van mijn boeken niet eens gelezen. De boekenkast had zijn eigen logica en staande in de schoenen van de bibliothecaris voedde ik het 'monster' regelmatig met een vluchtig doorgebladerd nieuw boek. Ik las nog nauwelijks. Naar ik later ontdekte schijnt dat normaal te zijn in 'intellectuele' kringen.

Hoewel de guru het boekenkastprobleem 'ahamkara' of vals ego noemde, kocht ik na mijn studiereis naar India gewoon verder. Theorie en praktijk waren nog ver van elkaar verwijderd. Ik had geen eigen huis meer en trok in bij mijn nieuwe vriendin. Ze was niet helemaal mijn type. Ze was fysiotherapeute en, naar bleek, een hele goede. Regelmatig, in het bijzonder als ik een boek kocht i.p.v. een bos bloemen, kreeg ik een fijne behandeling. Ik had weliswaar mijn eigen kamer, maar mijn hospita was ze toch echt niet, wist ze me zeer duidelijk te doen voelen. Seks werd een meditatie. Ik werkte gewoon verder en had wel lichamelijk een zekere waardering voor haar genegenheid, maar geestelijk stoorde het me. Ik had m'n energie nodig om te kunnen werken. Ik had boeken over yoga aangeschaft en veel inspiratie omdat ik m'n leven meer op orde zag komen door oude schulden te betalen, geleende en gestolen dingen te retourneren of te vergoeden e.d. Ik schreef iedere dag en zag verder weinig mogelijkheid om weer praktijk uit te oefenen. Ik wilde me ook niet echt inschrijven voor een nieuwe woning omdat ik niet meer alleen wilde wonen. Maar trouwen met haar wilde ik ook niet. Ik gaf me wel over aan haar wensen doch raakte niet echt verliefd. Het leek meer een soort incestueuze verhouding. Niet dat ik me schuldig voelde. Zij nam immers het initiatief, ik liet me storen.

Ze dwong me om me in te schrijven en uit te zien naar een andere woning. Ik was het Lam Gods en zij had het zich allemaal anders voorgesteld. Ze was me achterna gekomen in India en ook op de hoogte van de guru. Ze was heel meelevend en begon zelfs een universitaire studie filosofie. Later begrepen we onze verhouding in termen van de karmayoga. We werkten ons samen door een aantal problemen heen. Ik raakte mijn sexuele initiatief kwijt en zij, behalve haar huiskatten haar minderwaardigheidsgevoelens. We gingen er allebei met de tantrische sex op vooruit. Ze was de laatste vrouw waar ik mee in bed lag. Ik heb geen problemen of speciale neigingen meer met vrouwen en kan ze eindelijk zien als normale mensen. M'n sexisme ben ik in die jaren '86-'87 kwijtgeraakt.

 

7.7 Prestaties

Uit m'n meditaties kwamen aanvankelijk een aantal notitieblokken vol aantekeningen; allemaal losse ideeën. Ik mediteerde op een portret van de guru en had een boek van Patanjali - de sutra's, ernaast liggen. Uit m'n aantekeningen maakte ik een selectie en stelde ik een boek samen. Ik doopte het 'Het Gouden Zwaard, deel 1, De Ernst des Levens'. De losse ideeën presenteerde ik als mantra's of meditatiespreuken. Het waren grappen, woordspelingen, principes die ik paarsgewijs rangschikte en tegenover elkaar plaatste, 'wetten' en andere creatieve vondsten. Ik schreef er een begeleiding genaamd 'de Ware Leer' bij, en een geloofsbelijdenis voor het idee 'wij de koning'. De begeleiding bestond uit tien leerstellingen die de geestelijke discipline kort samenvatten met een korte toelichting. De eerste luidde: 'door continentie oefen geduld'. Een ander luidde: 'gemeenschapszin door rechtgeaarde interaktie'. Andere spreuken verwezen naar deugd, zuivering, geluk en evenwicht. Ik maakte van het boek zo'n 20 kopieën en later nog een paar en deelde het uit aan vrienden en kennissen en stuurde één kopie naar prins Willem-Alexander. Ook liet ik het rondgaan onder een paar uitgevers. Ankh Hermes en het Lemniscaat. Beide uitgevers hadden er niet zo veel zin in. Het was geen samenhangend verhaal en niet zo geschikt voor de boekhandel. Kennissen en vrienden vonden het interessant, maar wisten er verder niet zo goed raad mee. Ik had het opgedragen aan mijn vriendin, en zij was er content mee. Ze las er regelmatig in en mediteerde erop. Het waren allemaal opmerkingen, spreuken die ik als vriend of als hulpverlener had gemaakt of gemaakt zou hebben. Het waren typisch ideeën die van toepassing waren op mensen in transformatie, mensen die een zekere ontwikkeling doormaken en hun gedachten herschikken. Die mensen kon ik eigenlijk niet bereiken. De meeste vrienden en kennissen hadden een stabiel burgerleven, getrouwd en dergelijke en hadden wel respect voor mijn creatieve neigingen. Verder kwam ik niet. Deel II van 'Het Gouden Zwaard' zou heten 'De Geboorte van de Kunst', deel III 'Het Mooie van de Wetenschap' en deel IV 'Wat Wij Geen van Allen Weten'. Het is er nooit van gekomen. Ik zat blijkbaar niet op de goede weg met m'n spreuken voor geestelijke discipline en creatieve zelfexploratie. Ik kreeg door dat ik me niet zo hoefde in te spannen iets aan de bestaande geestelijke cultuur toe te voegen. Ik kon beter die boeken over yoga gaan lezen. Ik deed het niet. Ik wilde er zelf wat van maken. De creatieve drang zelf was meer het probleem.

Zo kwam ik ertoe me maar weer serieus bezig te houden met de wetenschap. Genoeg gemediteerd. Ik dook de boeken in en de bibliotheek. Ik zocht naar een duidelijke probleemstelling en een eenduidig denkmodel om daar een oplossing voor te bieden. Het mondde uit in de produktie van het 'NIET'-paradigma. Het was een wetenschapstheoretische verkenning van de negatie en de levende werkelijkheid ervan, m.n. in de taal en de relatie tot persoonlijke objecten. Ik schetste een beeld van een samenleving van individuen die als enige gemeenschappelijke grond de negatie hadden. Men gelooft in het heilig 'NIET'. Ik schetste een pathologie van leven in woorden zonder aan de 'naturalistische eis' te voldoen zich te betrekken op werkelijke gebeurtenissen. Ik besprak H.S. Sullivan's paralogica als ongewenste geheimtaal en haalde er N. Chomski's generatieve grammatica bij. Taal moest betekenis genereren en dus waarderend zijn. Zo kon men niet ontsnappen aan een morele keuze. Ik gaf een formele omschrijving van het paradigma en een idee van de toepassing ervan in definities van elementaire begrippen. Dat kwam neer op een moraalleer. Het werd een prachtige filosofische oefening waar ik veel van genoot, al schrijvend, maar achteraf bleek ik mezelf buitengesloten te hebben. Ik kon mijn eigen paradigma niet echt goed weer teruglezen. Ik had het dichtgeschreven. Eerst wilde ik dit niet weten en stuurde, toch wel trots op mijn bijna 30 pagina's tellende prestatie professor Hofstee uit Groningen, een psycholoog, een exemplaar. Zelfs koningin Beatrix stuurde ik een kopie. Ik kreeg netjes een bedankje terug. De professor schreef een waarderend briefje waarin hij sprak over een geslaagde wetenschapstheoretische oefening. Ik had geoefend, en me bewezen. Ik was niet langer de student slecht in filosofie. Ik stuurde een exemplaar naar De Psycholoog, het N.I.P.-vakblad. Daar vonden ze het niet thuis horen. Bovendien vonden ze het niet leuk, alsof dat als een criterium zou gelden. In een eerste versie had ik n.l. er in aanhef met een grap op geduid of het mogelijk was de liefde op papier te beschrijven, of dat men met zijn creatieve 'behoefte' eronder terecht zou komen. Een beetje een te moeilijke grap dus, die ik er voor de definitieve versie uitschrapte. Maar goed, het belangrijkste was dat ik het zelf eigenlijk te abstract en te cryptisch vond, veel te gecondenseerd. Terugkijkend bleek ik toch telkens als de zedenmeester uit de bus te komen. En daar heeft natuurlijk niemand behoefte aan. Zedenmeesters genoeg. Die prediking was in feite een weerspiegeling van mijn eigen behoefte er als persoon toch wel te zijn. Zowel met het meditatieboek als met het 'NIET'-paradigma deed ik in dialoog met de boekenkast een min of meer neurotische poging mezelf te vinden door niet over mezelf te praten. Iets onmogelijks eigenlijk. Creatieve ideeën, abstracte ideeën. Ik vond er mezelf niet mee. Later herriep ik de twee geschriften als zijnde vals. Ik stond er niet meer achter en iedereen moest de werken maar in de vuilnis kieperen. Ik was reeds verder gevorderd geraakt in de onthechting en niet meer zo anaal gefixeerd. Die geschriften waren niet wezenlijk, dus waarom bewaren. Ze te handhaven bracht me niet dichter bij mijn medemens. Integendeel.

 

7.8 De vierde dimensie

Ik moest verhuizen. Ik kreeg een bovenverdieping in een appartementengebouw. Drie hoog moest ik mijn praktijk maar weer opbouwen. Het was voorjaar 1987. Ik had het rijk alleen en woonde niet ver van m'n vriendin. Af en toe zagen we elkaar nog wel, maar langzaam bloedde de relatie dood. Ik werd niet verliefd. Zij wou vrij zijn. Ik wilde me geestelijk verder ontwikkelen, zij wilde de wereld verkennen. Het schrijven werd moeilijker. Geïsoleerd had ik weinig inspiratie. Ik kon me ook niet meer presenteren als psycholoog en de huisartsen en andere buurtwerkers om aandacht en medewerking vragen. Ik had dat al gedaan en moest onderkennen dat ik een paradigma-shift had ondergaan. Ik kon niet zomaar op m'n schreden terugkeren. Wat dan wel. Ik dacht nog steeds aan een carrière als schrijver, maar wist niet goed wat ik nog meer moest toevoegen aan de eindeloze boekenwereld. Ik probeerde nog het één en ander, maar het werd allemaal onzin. Herinterpretaties van de relativiteitstheorie en dergelijke. Wat wilde ik nu eigenlijk behalve aandacht? Ik wist dat ik op zoek was naar mijn medemens, een gemeenschapszin. Maar waarom voelde ik me ondanks het opmerkelijke feit dat ik zelfs wel eens met m'n vriendin in de kerk zat, niet verbonden met de samenleving en pakte ik de oude draad niet weer op? Op een of andere manier kon ik het probleem niet goed te pakken krijgen.

Ik begon mijn geluk te zoeken in de yoga. Daarmee kwamen ook de z.g. kles'a's: de belemmeringen, de onwetendheid, het lijden, de gehechtheden; ze leverden moeilijkheden op. Ik zat nog met handen en voeten aan mijn verleden vast. Ik zocht naar orde en geestelijke vrede. Het nieuwe huis beviel fijn, op te dunne vloeren na. Maar vooral de associatie met de klok begon me te storen. Na grasduinen in encyclopedieën en mediteren op de klok zelf, begon ik te experimenteren zoals in de inleiding beschreven. In feite ontdekte ik de arabische orde van omgaan met de klok. Ik wist dat toen nog niet, maar ik deed wat men daar doet. Op zonsondergang gefixeerd was de klok met de natuur verbonden op een meer gehoorzame manier. De westerse methode hulde zich in nevelen als ik probeerde na te gaan hoe men precies de middag berekende. Nadenken over de zon schiep verwarring. Ik had het gevoel dat daar iets te doorgronden viel, maar kon het niet bevatten. M'n intuïtie leidde me steeds weer naar het punt van de astronomie van de tijdpolitiek. Ik was op één of andere manier te dom om het te kunnen begrijpen. Ik kocht een heel dik academisch leerboek, met prachtige foto's en beschrijvingen. Ik ontdekte dat de maan zich ieder jaar een klein stukje van de aarde verwijdert. Ik zag daarin aanwijzing voor een maat voor de expansie van het heelal in de vierde dimensie. Ik was gefascineerd door een dergelijke dynamiek en wilde de betekenis ervan achterhalen.

Het bleef bij fantastische ideeën waar ik verder niks mee kon. In de nieuwe fysica waren er nog veel meer die zo bezig waren. Theoretiseren over meerdere dimensies, parallel-universa e.d. De aquariaanse revolutie en de nieuwe fysica. Ik kon er in feite als psycholoog niet veel mee beginnen. Ik stond voor mijn gebrek aan zelfvertrouwen in mijn eigen empirische kennis van het universum. Ik voelde me een natuurwetenschappelijke mislukkeling. Ik kon geen duidelijk beeld krijgen van de universele werkelijkheid. Ik redeneerde mezelf vast en kwam steeds op onzin uit. Dat was het probleem. Ik begon het hele zoeken naar oplossingen, het theoretiseren als een probleem te ervaren. Maakte ik nu zelf mijn probleem of was er werkelijk een probleem? Ik vertrouwde op de guru's, mediteerde verder, genoot enorm van mijn vrijheid en mijn mooie appartement, hoewel te gehorig om er echt goed te wonen. Ik ging ook vreselijk op mijn snufferd. Hoe meer ik genoot, hoe dieper ik viel. Ik kreeg zelfs woedeuitbarstingen. Ik droomde over vroeger. Ik gooide mijn foto's, van oude vriendinnen, tezamen met andere van vroeger en mijn familie weg. Dat luchtte dan telkens enorm op. Maar steeds kwam die waanzin terug. Ook sociaal wist ik niet goed hoe ik verder moest. Ik kon mijn gekte niet goed te pakken krijgen. Mijn experiment met de klok leverde, behalve een soort tijd-trip, eigenlijk niets op. Het inspireerde verder niet, en gaf geen stabiliteit. M'n vriendin die nog een tijdje meedeed zag het niet meer zo zitten om er een andere tijdopvatting op na te houden. Het was leuk geprobeerd, maar je moest toch sociaal blijven. Zij ging naar de universiteit, ik werkte thuis. De arabische methode leverde geen fundamentele maatschappijkritiek op, was niet wezenlijk een verbetering. Het was gewoon een ander soort, anders dan met onze zonnewijzer, meeleven met de zon in feite en het probleem van het midden van de dag kon ik niet doorgronden. De zaak was een astronomische mystificatie voor me. Ondanks het dikke leerboek. Na 3/4 jaar theoretiseren en zoeken, kapte ik er radicaal mee. Ik verkocht al mijn spullen en tot grote ontsteltenis van m'n tot ex gebombardeerde vriendin en familie, die reageerde alsof ik doodging, vertrok ik weer naar India. Dit keer echter met plenty geld en geen verdere materiële binding thuis. Nu was ik echt vrij, ter beschikking van de machtsparadox: hoe machtelozer, des te dichter bij de macht.

 

 
Terug Naar ego-button de Ego-pagina's

 

 

 

Produktie: De Orde van de Tijd     
© Aadhar 1992 Enschede     
geen publicatie in welke vorm ook elders,     
downloaden en uitprinten alleen voor privé-doeleinden.
     
ISBN 90-70986-96-5