Hoofdstuk
9 Conclusies In de voorgaande
hoofdstukken liepen twee verhalen dooreen. Het
persoonlijke verhaal van mijn eigen levenservaring en het
wetenschappelijk verhaal van de speurtocht naar de
waarheid van een stabiele integere tijdopvatting. Beide
verhalen lijken op een debâcle uit te lopen, maar
vinden hun glorie in de weerlegging van hun eigen
wetenschap. De wetenschappelijke twijfel toont zich als
een symptoom van ziekte en vindt in het daarmee
betwijfelen van haar eigen methode de glorie van haar
zelfkennis: de bevestiging van de noodzaak te komen tot
objectieve kennis aangaande de ware tijd en de
weerlegging van de praktijk van het rechtvaardigen van de
systeemregressie van de klokkentijd. De persoonlijke
geschiedenis toont soortgelijk de instabiliteit van de
psychologische optie en de praktische noodzaak van een
traditionele geestelijke discipline voor die wetenschap.
Beide lijnen van redeneren komen uit op dezelfde
objectiviteit van de ware tijd. Tevens wordt een
paradigma geschapen om historische feiten op een
eenduidige manier te interpreteren. Verstaan we de
geschiedenis van de van de ware tijd afwijkende
klokkentijd als een psychologische, dan kunnen we de
periode van de intrede van de klok in het burgerleven ten
tijde van Occam tot aan de discipline van de ware tijd
die halverwege de 17-e eeuw ontstond als de eerste val of
'de mechanistische verleiding der rigide tijdopvatting'
omschrijven, en de periode van het formeel aanvaarden van
de middagmiddeling eind 18e eeuw tot de dag van vandaag
als tweede val of 'de mechanistische doctrine der formele
tegenstreving der ware tijd' kenschetsen. Zeker de tweede
helft van de 17-e eeuw tot het einde van de 18-e eeuw was
dus een periode van restauratie en bloei. Dit is ongeveer
in overeenstemming met de communis opinio der historici.
Verder is in dit paradigma de mogelijkheid besloten van
een tweede restauratie, een langduriger bloei op basis
van een juiste, ecologisch verantwoorde toepassing van
moderne technologie. Ik zou het verder voorlopig aan
literatoren, historici, andere psychologen en futurologen
willen overlaten om het plaatje verder in te vullen.
Van belang voor ons
verdere betoog is op basis van de empirische gegevens en
de theoretische bevindingen resumerend te komen tot een
juiste karigheid van formuleren om de nog bestaande
weerstanden te kunnen overwinnen en een oplossing
aannemelijk te maken. Ik zal eerst de abstracte
formuleringen afronden en dan de consequenties voor de
praktijk overzien. We weten dat gemakzucht
aanleiding gaf tot het inwisselen (X) van het objectieve
of werkelijke (W) voor het fictieve of imaginaire (F).
Deze inwisseling weergeven door de z.g. tijdvereffening
vormt de basis van de werking van het moderne tijdsysteem
(Tk) dat later door praktische noodzaak verder ging
afwijken in deze relatie. In abstracto: in woorden: Nu gaan we er cognitief
consonant met onze technologische gebreken van uit dat
dat geen probleem is en denken bijgevolg dat Tk = Tw. Dat
is de probleemstelling. Met deze formulering wordt
rechtstreeks verwezen naar de psychopathologie. Het was
niet alleen de leertheoreticus Skinner die mystificaties
en religieus escapisme verklaarde uit het onvermogen (of
de onwil) de complexiteit van de werkelijkheid (van de
tijd) te aanvaarden zoals aan het einde van de 18-e eeuw.
Het was daarenboven de psychoanalyticus Harry Stack
Sullivan die aantoonde dat een fundamenteel kenmerk van
de waanzin niet alleen een desoriëntatie in plaats
en tijd is, maar een paralogisch systeem van autistische
geheimtaal of inside-talk waardoor niet alleen de
communicatie met de omgeving onmogelijk wordt, maar ook
het vermogen van het individu (de patiënt inmiddels)
om voor zichzelf te kunnen zorgen verloren gaat (denk aan
de 'russische' ziekte). Met de positivistisch
naturalistische nadruk van het modern empiricisme, zoals
dat zijn uitwerking vond in het vorige hoofdstuk, bestaat
er vrij weinig twijfel over dat we moeten streven naar
wat Carl Popper 'objectieve knowledge' noemt en we
derhalve tot een optimale definitie van het
tijdbewustzijn moeten komen. In concreto betekent dit dat
we met onze formule Tk = f (FXW), naar formele logica en
definitie (p. 125) van de psychologische tijd, we niet
tot objectieve kennis van de werkelijkheid kunnen komen
of tot actie in die werkelijkheid, hetgeen we het
bewustzijn van de ware tijd Tw noemden, zonder gehinderd
te worden door de voortdurende denkaktiviteit, ook wel
psychologisch tijdbewustzijn Pt genoemd, die erop gericht
is de fundamentele verwarring van het objectieve en
imaginaire te beëindigen. Tk is immers ongelijk aan
Tw (Tk =/= Tw). Als op empirische gronden het juist is
ervan uit te gaan dat de klokkentijd een negatieve
relatie tussen de ware tijd en de psychologische tijd
inhoudt, ofwel Tk = Tw - Tp (vgl. p 128, p. 181), dan
moet: B: de inwisseling
van werkelijkheid voor fictie doet zich kennen als een
negatieve relatie tussen de ware tijd en de
psychologische tijd. Dat wil in concreto
zeggen dat de klokkentijd die we aanzien voor iets
stabiels, in feite een instabiele, psychologische
ervaring van de tijd inhoudt ofwel frictie met de
werkelijkheid oplevert. Daar komt dan bij dat hoewel,
wetenschappelijk gesproken, zo gauw je afwijkt van de
werkelijkheid der ware tijd het een tijdervaring wordt,
zoals de waarnemingspsychologie bevestigt: het oog neemt
waar dankzij haar bewegen of afwijken van de eigen
fixatie, we echter, als de natuur deze dynamiek al
verschaft, we dan de culturele wil moeten opgeven de tijd
waar te nemen door er vanaf te wijken. Doen we dit niet,
ondanks de stand der technologie, dan kunnen we niet
langer spreken van een ethisch verantwoorde
wetenschapsbeoefening. Als Tw het bewustzijn van de ware
tijd het doel is (p.28, p.128), dan zal de verwarring van
F en W, fictie en werkelijkheid, de fictieve en de
werkelijke zon, tot nul moeten worden gebracht door Z,
zonetijd, L, lengtegraad, en M de tijdvereffening, te
verdisconteren zodat de psychologische tijd met de ware
tijd samenvalt, 'genaturaliseerd' wordt. (Tp = Tw). Z, L
en M maken immers deel uit van de relatie tussen Tk en Tw
(zie p. 176). (C): door het
verdisconteren van Z, L, en M in ons tijdbewustzijn
valt de negatieve relatie tussen de psychologische
tijd en de ware tijd weg. De logisch-empirische
conclusie, A + B => C komt dan in één
formulering neer op: Deze conclusie is in
overeenstemming met de analytische conclusie die, er
logisch mee verbonden, beweert (p. 113) dat door de grove
reductie der mechanisatie i.h.a. en de klok in het
bijzonder, de mens vervreemd is van zijn natuurlijkheid.
Daarmee is ons theoretisch vooronderzoek rond en ons
paradigma consistent. Eveneens voldoet ze aan de
naturalistische eis der toepasbaarheid en is ze
gekenmerkt door de juiste (mathematische) zin voor
karigheid (Occam). Aan Poppers eis der weerlegbaarheid
kan eenvoudig worden voldaan door A) aan de definities
van psychologische tijd of de doelstelling en axiomata te
twijfelen. Je zou B) kunnen zeggen dat het paradigma zelf
een partiële refutatie (weerlegging) inhoudt t.o.v.
het bestaande systeem en dus als onderdeel of
implementering van Poppers filosofie kan worden
beschouwd, C) zoals reeds gesteld is, omdat het de klok
aangaat en mensen van nature de neiging hebben zich daar
tegen af te zetten, de weerlegging van het denkmodel in
de aard van het object ervan ligt besloten. Een paradigma
met volautomatische zelfrefutatie zou je kunnen zeggen.
Als extraatje is er de klassieke constructie van de
verwijzing naar de gevestigde geestelijke autoriteiten en
zijn de grenzen van haar verklarende capaciteit nog niet
in zicht waardoor de katalytische werking van de persoon
is gegarandeerd terwille van een 'schone uitlaat', d.w.z.
het paradigma zal niet ten koste van de persoon kunnen
werken en ademt een natuurlijke expansie. Alsof ik een auto sta
te verkopen, alstublieft. In de 18-e eeuw heeft men met
dit model reeds proefgedraaid. We spreken in ieder geval
voor de 17-e eeuw nog steeds van de 'Gouden Eeuw' van
bloei & welvaart. Met 'n randje goud alle reden tot
optimisme dus. Of het model ook werkelijk zuinig in de
praktijk zal werken hangt natuurlijk af van de stijl van
gebruik. Ik wens de wetenschap verder veel plezier en een
goede aandacht bij het nog te bespreken van de
verschillende soorten belemmeringen die een realisatie
ervan in de praktijk in de weg lijken te staan.
Belemmeringen,
weerstanden of tegenwerpingen doen zich natuurlijk in
grote getale voor. Om de belangrijkste aan bod te laten
komen en van de juiste repliek te bedienen, heb ik een
drietal vraaggesprekken opgezet. Twee voor dit hoofdstuk
en één voor het volgende. Met deze
dialektiek wordt het e.e.a. uit voorgaande hoofdstukken
nog eens in een helder licht geplaatst om alle twijfels
die nog resteren weg te nemen. Het eerste gesprek
behandelt de resterende wetenschapstheoretische vragen en
het tweede gesprek gaat in op de praktische en sociale
kwesties. Het derde gesprek filosofeert verder over de
vrees die rees. 9.1
Gesprek I: Wetenschapstheoretische Vragen
V: Waarom maakt het
zoveel uit als we een gemiddelde middag aanhouden?
A: Omdat we dan uitgaan
van een fictieve werkelijkheid. Een waanvoorstelling of
fictie leidt tot geheimtaal of paralogica en wordt door
de psychiaters tot de psychiatrie gerekend en door de
moderne wetenschapsfilosofie en leertheorie bestreden.
V: Waarom spreek je van
een fictieve werkelijkheid als het gaat over het moderne
tijdsysteem. Het zijn toch gewoon maar afspraken?
A: Alle kennis die niet
overeenstemt met de objectieve werkelijkheid is
subjectief of fictief te noemen. D.w.z. er bestaat geen
controle op. Als deze vorm van kennis sociaal heerst
ontstaat er machtsstrijd of een z.g. dualistische
strijdvraag, systeemregressie en oorlog. Afspraken moeten
derhalve objectief gebonden zijn, d.w.z. een eenduidige
definitie inhouden. Als we morgen alles wat rood is groen
noemen en wat groen is rood is dat geen probleem. Wel
ontstaat er een probleem als de definitie gaat zweven,
d.w.z. hier een andere betekenis heeft dan daar en/of op
dezelfde plaats van definitie verandert. V: Als we duidelijk
afspreken hoe we afwijken van de werkelijkheid is dat
toch geen probleem. Dan is de afspraak toch objectief
gebonden? A: Ja, dat wel, maar
dan gebruiken we één begrip, 12 uur, voor
iets dat objectief niet stabiel is. Er is dan geen
eenduidigheid. Ten eerste zitten we dan met het probleem
van de karigheid. Dit houdt in dat we teveel energie
verspillen aan de instabiliteit van een afwijkende
definitie. Dit kan ernstige gevolgen hebben voor de
arbeidsinzet en de volksgezondheid. Ethisch gesproken is
zo'n systeem van afspraken dat ingaat tegen het dogma van
de objectieve kennis alleen door overmacht toe te staan.
Dus tijdzones omdat we geen satelliethorloges hebben en
er mee ophouden als we die wèl kunnen maken. Ten
tweede zitten we dan met het bewustzijnsprobleem. Dit
betekent dat je wel b.v. weet van de zomertijd, maar niet
meer weet in welke richting die afwijkt. En dan krijg je
weer afhankelijkheid van mensen die dan z.g. wèl
bewust zijn zoals artsen, psychotherapeuten en andere
wetenschappers. V: Waarom zou een
afwijkende definitie instabiel zijn? A: Je wijkt af van een
ideale definitie omdat de complexiteit van de objectieve
werkelijkheid niet goed kan worden gerespecteerd. Dit
betekent een reductie of weglaten van informatie. Door
een gebrek aan differentiatie begint de definitie dan te
zweven of wordt instabiel: men wordt onzeker of het woord
de werkelijkheid wel dekt. B.v. het woord ziel is
subjectief en betreft een moeilijk te respecteren
complexe werkelijkheid. Daardoor ontstaat magisch denken
en volstaat b.v. collectief één religie
niet. Een tijdgebonden voorbeeld: je wordt pas om 9 uur
wakker in de zomer en je voelt je schuldig terwijl het in
feite pas 1\2 8 ware tijd is en je precies op tijd
opstaat. Voor het tijdsysteem:
de ware tijd vereiste eind 18-e eeuw een ingewikkelder
klok. Men koos voor een gemiddelde tijd die dat overbodig
maakte. De aangeleerde onverschilligheid over de ware
tijd maakte het makkelijk de zonetijd in te voeren zodat
vrijwel alle tijddifferentiatie wegviel. Door de aldus
zwevend geraakte definitie van tijd raakten we met de
zomertijd objectief gedestabiliseerd. De daarmee
samenhangende onzekerheid wordt cultuurneurose genoemd.
V: Hoe krijgen we van
een zwevende definitie instabiliteit als de zomertijd;
dat snap ik niet, dat vinden we toch leuk? A: Instabiliteit wordt
gekenmerkt door compensatie. Men zoekt zekerheid die de
definitie niet biedt en projecteert de behoefte dan op
wat anders: b.v. harder werken, snoepen en joggen. Gevolg
ervan: stress, ontregelde leefschema's en daarmee
samenhangende gestoorde nachtrust en hartvergroting en
-vervetting. Door cognitieve consonantie, d.w.z. willen
overeenstemmen met wat je doet of hebt, vindt je dan die
compensaties fijn. Echter, omdat het de oorspronkelijke
onzekerheid niet wegneemt, helpt niets echt en ontstaat
systeemregressie. V: Wat zijn de
kenmerken van systeemregressie? A: Systeemregressie
betekent het achteruitgaan van de kwaliteit van het
functioneren van het systeem. B.v. het religieus verval
van de laatste eeuwen of het verval van het communistisch
systeem, of de uitholling van de christelijke cultuur
door drugsmaffia's, jodenvervolging en recentelijk
industriële criminaliteit in de vuillozing. Het
verval van de adel in Europa is een ander voorbeeld.
Als belangrijkste
formeel kenmerk dringt zich de aantasting van het respect
voor het bestaande gezag en haar maatschappelijke
instituten op. Een ander woord voor systeemregressie is
revolutie of gewelddadige omverwerping ten behoeve van
een verloren gegane prioriteit met vernietiging van
bovenstructuren. In de wetenschap spreekt men van de
revolutie van paradigmata. V: Wat is dan het
juiste systeem? A: Dat systeem dat van
nature ontstaat uit het respecteren van de objectieve
werkelijkheid. Of dat nu de adel is of een republiek, dat
hangt af van de cultuur, de plaats in kwestie.
V: Filosofisch kennen
we de vraag 'wat is objectieve werkelijkheid'.
A: De objectieve
werkelijkheid van de tijd betrekt zich op de realiteit
van de z.g. ware middag. D.w.z. als de zon door de
N.Z.-meridiaan van de plaats van de zonnewijzer loopt,
culmineert hij altijd en spreekt men van de ware middag.
V: Staat die zon dan
echt op zijn hoogste punt? A: Ja. V: Hoe weet je dat zo
zeker? A: Door te kijken hoe
laat de zon op en ondergaat. Daarvoor kan men tabellen
aanvragen bij het KNMI. Dan ziet men dat het midden van
de lichtperiode niet op 12 uur PT (gemiddelde
plaatselijke tijd) valt, maar er volgens de grafiek van
de tijdvereffening van 'afwijkt'. Dat is dan de ware
middag van een conventionele zonnewijzer. V: Conventioneel? Zijn
er ook nog andere en waarom? A: Er zijn, toen
klokken nauwkeuriger werden halverwege de 17-e eeuw
zonnewijzers gemaakt die aangaven wanneer het precies 12
uur op een klok is. Dit tijdstip beschrijft een 8-vormige
lus. Zo'n zonnewijzer wordt een meridiaanzonnewijzer
genoemd. V: Maar waarom maakte
men die, men kon toch gewoon de nauwkeurige klok op de
klassieke zonnewijzer gelijk zetten? A: Men kon eerst de
klok ijken op de lus van de meridiaanzonnewijzer en hem
vervolgens corrigeren naar de ware tijd. Voor de leek is
dit echter verwarrend. V: Als ik voor mezelf
de klok ijk op de zon, wat kan ik daarvan verwachten?
A: Dan krijg je een
klok die qua regelmaat, mits geijkt op één
vast punt, niet meer gebonden is aan culturele faktoren
zoals de tijdvereffeningslus en daardoor minimaal stoort,
ongeveer zoals een barometer en een thermometer.
V: Hoe moet ik dat
doen? A: Kijk op een
landkaart naar de lengtegraad. Reken voor iedere graad 4
minuten. Bereken zo de afstand tot Greenwich. Bereken uit
je zonetijd de Greenwichtijd, tel ten oosten Greenwich,
je tijd afgemeten aan de afstand erbij en je hebt de
plaatselijke tijd. Dit is de gemiddelde tijd die je nog
moet corrigeren naar de ware tijd volgens
de
grafiek van de
tijdvereffening
van dit boek. Een -waarde betekent dat de klok dan nog
zoveel achter loopt en dat je dus zoveel minuten de klok
vooruit moet zetten. Reken dit uit naar de wintertijd.
V: Nu heeft de
samenleving een heel andere opvatting van de tijd. Hoe
combineer ik dat. A: Heel eenvoudig. Je
neemt een apart horloge of een aparte klok. Die stel je
in op de ware tijd. Daarmee deel je dan je dag in voor
zover je er zelf wat over te vertellen hebt. Afspraken
moet je steeds omrekenen. Dat went vrij snel. Iedere week
moet je dan je klok corrigeren. Dat is heel belangrijk.
Je merkt dan dat de tijd dynamisch is en dat fixaties op
een tijdstip van de klok subtiel door de natuur worden
doorbroken. Een makkelijke oplossing vormen de z.g.
dubbelhorloges die naast de analoge aanduiding een
digitaalaanwijzing hebben. Deze kan je dan voor je
bio-ritmische tijd gebruiken. V: En met t.v. kijken,
hoe moet dat in de toekomst? Als iedereen zo bezig is
weten we toch niet wanneer een programma begint.
A: De illusie van
gelijktijdigheid opgewekt door de t.v. en de telefoon is
een tegennatuurlijke zaak. Iedere plaats heeft zijn eigen
tijd. Met een speciaal programmablad dat in een houder
met een lengtegraadaanduiding wordt geschoven kan men dan
na enig wennen heel makkelijk de eigen tijd bij een
programma-onderdeel vinden [ook met lokaal uitgegeven
programmablad zou kunnen of heden ten dage zou men dat
met een teletekst-lokaal nummer kunnen oproepen, red
2004]. V: Plaatsen op dezelfde
lengtegraad hebben toch dezelfde tijd? A: Op de dimensie van
de lengtegraad wel. Naar de breedtegraad echter gaat de
zon op een ander tijdstip op en onder. Dat, de
lichtdaglengte, is een andere tijddimensie. De tijd heeft
net als de ruimte drie dimensies. V: En was er ook nog
een bioritmische tijd? A: Daar wordt de ware
tijd mee bedoeld. Dat is het ritme, objectief, van de
natuur waar je direct deel van uitmaakt. Dit is het enige
wetenschappelijke bioritme, voor zover je er andere
planeten buiten laat. Dus verwar dit idee van bioritmiek
niet met andere apart gecultiveerde ideeën van
bioritmiek. V: Hoe zit dat precies
met die dimensies van tijd en ruimte? A: De drie ruimten
zijn: de gekromde ruimte rondom planeten, de z.g.
logische tussenruimte tussen planeten en sterrenstelsels,
en de voorgestelde of akoestische ruimte van de waarnemer
zelf. De drie tijddimensies zijn materieel in de gekromde
ruimte naar lengte-, breedtegraad en hoogte af te meten.
V: Wat is de relatie
van de tussenruimte en de akoestische ruimte met het
begrip tijd? A: Dat is alleen te
bepalen voor een terugkerend object. Keert men niet
terug, dan kan men niet vergelijken en wordt slechts de
reisduur gemeten in verhouding tot de lichtsnelheid,
waarbij de klok steeds langzamer loopt bij het naderen
van die lichtsnelheid (...). V: Dus als ik naar
muziek zit te luisteren... A: Dan moet je
terugkeren en weet je hoeveel tijd je hebt 'vergeten'.
Omdat je een sociaal wezen bent oriënteer je je naar
het tijdbegrip van de sociale kosmos. V: De sociale kosmos?
A: De kosmos als
combinatie van de drie ruimten en drie tijdvormen, en dat
sociaal beleefd, met soortgenoten. V: Is duur hetzelfde
als tijd? A: Niet mystificerend,
ja, maar tijd is altijd gekoppeld aan objecten, dus
dimensionaal. In wezen bestaat er wel zoiets als duratie
zonder tijd in de akoestische ruimte. Men verkeert dan in
de 'eeuwigheid', zegt men wel eens, daar waar je denken
materie vormt en de klok zo hard gaat als je zelf wilt.
Voor het lichaam gaat dit echter niet op: dat is door de
ouders gegeven en per geboorte anders. V: Wat is de relatie
tussen tijd en het moment? A: Het moment is
gedifferentieerd in de tijd herkenbaar als beweging van
in de ruimte uitgestrekte materie. V: Wat betekent het
idee van hetzelfde moment? A: Dat er geen
gelijktijdigheid bestaat. V: En dezelfde tijd?
A: Dat er een aan
zichzelf gelijk moment wordt beschreven, ook wel de
identiteit of identieke tijd van een object te noemen.
Maar aangezien tijd een verschil inhoud en
gelijktijdigheid dus in feite niet bestaat, spreken we
van identiteit i.p.v. identieke tijd. V: Wat is dan leven?
A: Het zich op het
moment bevinden in de akoestische ruimte. V: Waar zijn dan die
andere ruimten goed voor? A: Dat zijn projecties,
tegenpolen. De akoe-ruimte is causaal of de eerste te
noemen. V: Wat is de tweede?
A: De derde, ha, ha,
ha. V: Waarom zouden we ons
eigenlijk zorgen maken over de tijd? A: Omdat tijd en plaats
van nature met elkaar verbonden zijn en deze relatie door
het moderne tijdsysteem kunstmatig gespleten is. Het
gesprek dient de identiteit van de luisteraar in
verhouding tot het object, dit boek, om deze relatie weer
te herstellen en te komen tot een strategie om het
moderne tijdsysteem te verbeteren. 9.2
Gesprek II: Praktische en Sociale Vragen V: Hoe vermijd ik de
dualistische strijdvraag van het moderne tijdsysteem?
A: Door te kiezen voor
eenduidigheid en deze te praktizeren, te beoefenen. Dus
de klok op de ware tijd zetten in ons geval. De manier
waarop je omgaat met de klok is bepalend voor je relaties
in de tijd. V: Hoe bedoelt u?
A: Technisch i.h.a.
geldt: de dualistische strijdvraag houdt op door het
object van negatie in overeenstemming te brengen met de
veronderstellingen. D.w.z., de koningin gedraagt zich
naar de definitie van de kroon en de
natuurwetenschappelijk geleerde naar de dynamische
definitie van de tijd zoals geformuleerd door Isaac
Newton. Voor ons betekent dit in concreto: de klok m.b.v.
nieuwe technologie op de ware tijd instellen, zoals
gezegd, òf ons er helemaal niets van aan te
trekken en in de tijd keuzevrij gaan leren met elkaar om
te gaan [ofwel de wettelijke tijdregelingen af te
schaffen, red. 2004]. V: Wat betekent dat
voor de psychologie? A: Dat men kijkt in de
spiegel van de tijd. V: En voor de
yogî? A: Dat hij de spiegel
van de tijd is. V: Dus zo gauw je een
klok nodig hebt is het afgelopen met de yoga? A: Als die in strijd is
met de waarheid wel, ja. V: Wat is waarheid?
A: De werkelijkheid van
uw voorkeur. V: Welke waarheid wordt
dan bedoeld? A: Voor de yoga?
V: Laat maar zitten. De
psychologie zoals we die nu bespreken gebruikt dus de
klok als object van negatie, wat betekent dat?
A: Dat alle
tijdgebonden vragen worden betrokken op het denkmodel van
de klok dat als zondebok dient ter excusering van de
oneer van de persoon. Niet de cliënt verdient straf
of therapie, maar de klok of het systeem zelf a.h.w. Dit
moet dan leiden tot actie om de persoon te respecteren
t.o.v. de frustratie. V: Men licht de mensen
dus voor over het feit dat de hele mensheid zich met
uitzondering van de 18-e eeuw nooit goed gedragen heeft
met de klok? A: Ja en nee. Ook in de
18-e eeuw kampte men met de dualistische strijdvraag
omdat er twee verschillende soorten zonnewijzers waren en
men dus mogelijkerwijze niet precies wist waar nu het
hoogste punt van de zon viel, pal in het zuiden of langs
de lus. Het was een paradigmatische verwarring. Van de
klokkenmaker wist men volgens een tabel dat de klok
zoveel afweek van de ware middag op een oude zonnewijzer.
Maar daar was de meridiaanzonnewijzer aan toegevoegd,
zodat men met diezelfde tabel kon controleren hoeveel de
zon afweek van de klok, zodat de misvatting kon blijven
bestaan. Het heeft te maken met het dictum 'van de doden
niets dan goeds' en wat je mathematisch 'relatieve
meetkunde' kan noemen. V: Relatieve meetkunde?
A: Ja, een dynamisch
fenomeen als de tijd ontsnapt aan zijn eigen definitie.
Men kent alleen maar verschillen. Proberen we het te
vangen, dan wordt het een reductie. V: Dus de klok zal
nooit bevredigen? A: Met de hand
gecorrigeerd niet. Electronisch gecorrigeerd wel, dan kan
men voor iedere seconde een correctie uitvoeren, terwijl
met de hand corrigerend men in schokken de ware tijd
volgt. Geautomatiseerd kan je, net als met de
thermometer, alleen nog maar discussiëren over de
juiste schaal. V: Dus u beweert dat
nieuwe klokken ons van onze psychische problemen
bevrijden? A: De tijdgebonden
problemen worden er duidelijk door, men wordt zich die
dan bewust door het uitfilteren van de constante fout van
de tijdfrictie, de verwarring in de tijd. Helderheid of
inzicht is de halve oplossing, was een axioma van Freud.
Natuurlijk heeft men wel de gevolgen te dragen van de
handelingen in het verleden. Dus enerzijds verlegt men de
schuldvraag en anderzijds overziet men de eigen
verantwoordelijkheid. Het is een extra vorm van
bewustwording van eenduidigheid die niet in strijd is met
de reeds bestaande benaderingen. V: Die kwamen toch
voort uit het foutieve systeem? A: Dan zijn ze zelf nog
niet foutief. Een pleister is niet het probleem. De wond
is het probleem, ook al werpt men de pleister weg als men
voldoende genezen is. V: Goed, we krijgen dus
meer kans op een beter leven als we de klok verbeteren.
Maar hoe gaat dat dan? A: Dat gaat
geleidelijk. men is hevig geconditioneerd geraakt in de
compensaties van het oude systeem. Valt de noodzaak van
compensatie plotseling weg, dan moet men vermijden dat
'alles in één keer' wordt afgerekend. De
psychiaters waken voor decompensatie. V: Dus de aanpassingen
moeten we handhaven. Welke stappen moeten we dan nemen?
A: Dat speelt zich af
in minimaal 10 jaar in vier fasen, voor iedere fase zo'n
2 à 3 jaar nemende voor de veiligheid. Fase 2 Opheffen van
de zomertijd. Fase 3 Opheffen van
het verschil in de tijdzones oost/west. Fase 4 Opheffen van
de tijdzones zelf door toepassing van de 18-e eeuwse
correctietabellen voor de ware plaatselijke tijd, de
zonnetijd, met vervanging van oude klokken door nieuwe
om zo snel mogelijk van die tabellen af te komen.
V: Waarom eerst de
zomertijd opheffen? A: De culturen oost en
west verschillen dermate fundamenteel van elkaar dat men
beter eerst aan een gemeenschappelijke noemer kan werken
die niet gebonden is aan culturele verschillen, anders
dan aan economische overwegingen. Bovendien is men in
sommige staten van Canada en de V.S. reeds begonnen met
het opheffen van de zomertijd. Daarnaast is het niet
onverstandig de jongste maatregelen het eerst af te
schaffen en daarna pas de meer ingeburgerde, ook al
hadden we in Nederland de zomertijd vóór de
zonetijd. V: Wat zijn de
politieke en technische vereisten? A: Politiek moet men
eerst tot consensus komen over het idee van eenheid in
verdeeldheid. Het één mag niet ten koste
van het andere gaan. Het thema van de 'tijdharmonisatie'
geeft een heel natuurlijke invalshoek van overal op de
zelfde manier een andere tijd op de klok hebben.
V: Maar langs de
lengtegraad, zei u, houdt men toch dezelfde tijd?
A: Jawel, maar een
modern horloge kan met een eenvoudige aanduiding de
afwijking van de gemiddelde daglengte aangeven, b.v. +15
min. om aan te duiden dat de zon 5.45 op en 18.15 weer
onder gaat. De dag is immers door de ware middag
symmetrisch geworden t.o.v. 12 uur. Zo heeft men
weliswaar volgens de ene tijddimensie dezelfde tijd, maar
volgens de andere een andere tijd. Daardoor is men beter
geïdentificeerd, gedifferentieerd; de tijdidentiteit
is zo altijd anders voor van plaats verschillende
personen. V: En de derde
tijddimensie? A: In principe kan men
de hoogte ook in seconden valtijd tot het meest nabije
oppervlak aangeven, maar omdat vliegen (nog) een ongewone
manier van individueel transport is, is dat voorlopig
niet nodig. Afziende van het begrip valtijd is het echter
door de psychologische connotatie van het begrip hoogte
niet ondenkbaar dat horloges met hoogtemeting de
tijdidentiteit verrijken. V: Zijn er verder nog
politieke overwegingen? A: Ja, men zal met het
ecologisch motief van in harmonie leven met de natuur, de
prioriteit zo moeten stellen dat men gemotiveerd is
moeite te doen om eraan te wennen dat bij telefoneren en
t.v. kijken de tijden verschillen. Veel meer zal men met
een nieuw horloge er niet direct van merken. V: Een desondanks
opkomend bezwaar lijkt het ergens willen zijn op een
bepaald tijdstip, maar zelf een andere tijd hebben.
A: Alle nieuwe klokken
die tezamen komen geven automatisch dezelfde tijd aan.
Men zal wel een ander idee van reistijd krijgen. Naar het
westen reizen, met de zon mee, geeft tijdwinst en naar
het oosten, tegen de zon in, extra tijdverlies. Bij het
passeren van een stationnetje met een trein merkt men
daar echter niets van, i.t.t. 100 jaar geleden toen de
tijdzones er nog niet waren. Dus de hele reiservaring
gaat veranderen. V: Waarom heb ik de
neiging te bokken en domme vragen te stellen op dit punt?
A: Dat zit hem in de
traumatologie. Men heeft van de nood een deugd gemaakt en
is iets vervelends gaan rechtvaardigen. Men ziet de eigen
droefheid niet, maar heeft wel de neiging negatief te
denken over alles wat extra eisen stelt. Om die reden
moet men ook jaren de tijd nemen om met studiecommissies
en internationale samenspraak tot afdoende consensus te
komen. Het kost immers ook geld. V: Speelt het
economisch motief een grote rol? A: Ja, vooral in fase
twee. Voor fase 1 & 4 mag men economische stimulansen
verwachten, temeer door een mogelijk scherpe teruggang
van het ziekteverzuim en extra investeringen in het
bedrijfsleven. Voor fase 2 begeeft men zich echter op het
raakvlak tussen economie en psychologie. Het was B.
Franklin die in de 18-e eeuw, dus nog vóór
de tijdmiddeling, in een luimig artikel (zie Encyclopedia
Brittanica) voorstelde de zomertijd in te voeren, zich
blijkbaar ergerend aan de problemen van de geringe
arbeidsinzet in die tijd (Rifkin). Zomertijd was
oorspronkelijk een idee van collectieve zelfmanipulatie,
zelfbedrog, in feite een haastfilosofie, zodat in die zin
zomertijd ethisch fout was; met een beetje extra moeite
met tropenroosters, kan zonder het idee van collectieve
dwangmaatregelen of oplegging, ieders individuele
behoefte worden gerespecteerd. De luimigheid van Franklin
weerspiegelt een protest tegen het burgerrecht van
zelfbeschikking in en was dus fundamenteel onredelijk.
Later in 1918 ging deze visie fungeren als een
crisisfilosofie, als een uitvloeisel van de eerste
wereldoorlog. Het motief was puur economisch en verder
ondoordacht gemakzuchtig. Men besefte niet de betekenis
van de zomertijd als zijnde een symptoom van
systeemregressie, van destabilisatie. Met de
daaropvolgende economische recessie kregen in Duitsland
de Joden de schuld der economische wellust in de schoenen
geschoven. Pas in '45 werd de zomertijd weer afgeschaft.
Door natuurlijke entropie werken alle systemen zich in
chaos op den duur, zodat steeds orde moet worden
hersteld. In die zin zijn de maatregelen van '45 en de
j.l. deregulering van de zomertijd in sommige staten van
Canada en de V.S., de juiste benadering. V: Als ik nu gewoon zeg
dat ik me wel O.K. voel zo, en geen behoefte heb aan
vernieuwing van het systeem. A: Prima, maar bedenk
wel dat je denkt vanuit je verantwoordelijkheden. Als het
jouw taak verder niet is orde, vrede en samenwerking te
handhaven, is het een kwestie van de stijl van
gezagsuitoefening van de overheid. Zoals gezegd een
ethische kwestie, niet direct voor democratische
besluitvorming geschikt. Wetenschap is proberen en
vergissen. Men experimenteert wel meer met vernieuwingen
die eventueel op niets uitlopen. Toch is het belangrijk
om steeds te proberen en te kijken of we er al rijp voor
zijn. V: Wat is het gevaar
dit soort dingen te negeren? A: Historisch
correleert het tijdbegrip nogal. Een afwijking van meer
dan één uur gemiddeld correleert met
totalitaire systemen danwel ernstige
coördinatie-stoornissen op sociaal gebied. Zomertijd
is geassocieerd met oorlog en volkerenmoord. De
gemiddelde tijd met het uitmoorden van de adel. De
causale suggestie is duidelijk en de theoretische
ondersteuning eenduidig: het is ouderwets, gevaarlijk en
ziekmakend om een verward en star middagbegrip, de
gespletenheid van de zonetijd en de instabiliteit van de
zomertijd te handhaven. Door tijdharmonisatie, het
voorstel tot vernieuwing in vier fasen, heft men in
één keer de praktische werking van deze
zaken op. Theorie en praktijk kunnen met elkaar in
overeenstemming worden gebracht als alles goed is
doorgedacht en getest. V: Hoe ver zijn we met
testen? A: We hebben natuurlijk
de 18-e eeuw. Toen respecteerde men de juiste
tijdopvatting. Zoals gezegd: het was een periode van
bloei, voor de 17-e eeuw, de gouden eeuw genoemd, de eeuw
waarin het respect voor de ware tijd tot stand kwam en de
meridiaanzonnewijzer werd ontwikkeld. De technologie
beproefde de zaak en het denkmodel werd te licht
bevonden, ofwel het belang van de ware tijd woog niet op
tegen het in opmars zijnde economisch motief. Men moest
zich revolutionair en industrieel compromitterend
neerleggen bij, in principe, verwarring en vergroving van
de tijdopvatting. Experimenten met de klok hebben we
evenwel nog niet afgeleerd blijkens het weer invoeren van
de zomertijd aan het einde van deze eeuw. Dus tevreden
waren we nog niet met het systeem, dat is zeker. De
Arabieren gebruiken nog steeds een soortgelijk systeem
als het hier beoogde, dat standhoudt op basis van
religieus voorschrift gehoorzaam aan de natuur te zijn.
Met het modern ecologisch thema alle reden tot hoop dus
dat gegeven een gezonde ethische verantwoordelijkheid in
de samenleving een modernisering wel zal lukken. Mijn
eigen experimenten strekken zich uit over een periode van
zo'n vier jaar, waarvan de laatste anderhalf met de ware
tijd. Een pilot-study bevestigde het beeld van mijn eigen
persoon waarmee nog eens het idee van de waarde van
wetenschappelijk onderzoek i.h.a. is gerelativeerd - niet
dat ik andere onderzoekers zou willen ontmoedigen
natuurlijk. Persoonlijk standhouden voor de ware tijd is
voor mij een verlichting gebleken in eerste instantie en
in tweede instantie sociale motivatie en werk. Ik heb me
nooit meer aan de klok geërgerd. Ik had weinig
problemen om aan een dubbele tijdrekening (met een
dubbelhorloge analoog WT en digitaal MET) te wennen voor
afspraken met anderen. Het bleek tevens een uitstekende
ondersteuning voor de yoga die ik praktizeer en voor de
psychologie, blijkens dit boek, is het een bron van
inspiratie. Als ik last heb van illusies,
dwangverschijnselen, paranoia en andere pathologische
neigingen, dan heb ik dat nooit de klok hoeven te
verwijten - het systeem - en steeds de fout bij mezelf
gevonden. Verder kan ik zeggen dat ik de ervaring van wat
je psychologische tijd met haar karakteristieke
instabiliteit zou kunnen noemen, nauwelijks meer heb.
Tenminste, als ik me niet laat meeslepen door het
'denkmodel der verwarring'. Vervelen kan ik me nog wel,
maar dat is een kwestie van sociale motivatie. Met de
yoga is het geen probleem daar een oplossing voor te
vinden. Het effect van het scheiden van mijn discipline
en dat van de klok is wat het positieve van de ervaring
betreft onmogelijk. Ik vind er mijn rustpunt in. Wat het
negatieve betreft speelt de klok in mijn persoonlijk
leven eigenlijk helemaal niet meer zo'n rol, i.t.t.
vroeger. Ik functioneer er redelijk onafhankelijk van.
M.n. voor het tijdstip van het naar bed gaan speelt de
klok nog wel een belangrijke rol. In dat verband werkt
hij heel stabiliserend om het einde van de activiteiten
's avonds af te kondigen. Ook dat was vroeger zeker niet
zo. Het is zo makkelijk om te laat naar bed te gaan.
Verder geeft de ware tijd me een heel stabiel idee van
opstaan 's morgens. Ik heb geen wekker, maar ben er
altijd ruim voor zeven uur ware tijd uit. En dat was
voorheen niet zo. Ik heb op een subtiele manier meer
respect gekregen voor het instrument. V: Tot slot de vraag:
hoe kan dit technisch gerealiseerd worden? A: In Duitsland heeft
men reeds radiohorloges die op een door een steunzender
uitgezonden signaal van een atoomklok zichzelf
corrigeren. Verder is men ver gevorderd met een
wereldwijd net van satellieten, die voor de navigatie op
land en zee zijn bedoeld. Een ingenieur van het
natuurkundig laboratorium van Philips, professor
Bouwhuis, vragende of er technische problemen te
verwachten waren, bleken er voor de realisatie van
waretijdklokken geen noemenswaardige obstakels te zijn in
eerste instantie. Dus gegeven een zekere
voorbereidingsperiode zal het wel binnen tien jaar kunnen
lukken. V: Nog
één keer, in het kort, waarom zouden we het
tijdsysteem vernieuwen? A: Waarom zou je je
best doen? Produktie:
De
Orde van de Tijd
(A) Tk =
f(FXW)
A: de
klokkentijd Tk is een functie van de inwisseling van
het fictieve en werkelijke.
(B) f (FXW) =
Tw - Tp
M.a.w. (A) +
(B) =>
Het met de
klok inwisselen van het werkelijke voor het fictieve
doet zich kennen als een negatieve relatie tussen de
ware tijd en de psychologische tijd die wegvalt bij
het verrekenen van de zonetijd, de lengtegraad en de
tijdvereffening.
Fase 1
Politieke en technische voorbereiding.
© Aadhar 1992
Enschede
geen publicatie in welke vorm ook
elders,
downloaden en uitprinten alleen voor
privé-doeleinden.
ISBN 90-70986-96-5