Waarom kijk je naar de klok
als je de werkelijkheid
wilt weten?
Hollandse zen-koan
VERANTWOORDING
In juni
1991 heb ik een rapport geschreven onder de titel '
Vadertje
Tijd, De Analytische
Conclusie'.
Ik schreef het voor een professor, professor P. Vroon van
de Universiteit van Utrecht, met wie ik over dit
onderwerp had gesproken. Het rapport kwam niet alleen bij
hem terecht, maar ook bij het Ministerie van Binnenlandse
Zaken, bij de ambtenaar en afdeling verantwoordelijk voor
de wettelijke tijdregeling. Het rapport ligt daar in het
archief voor diegenen die inspiratie willen opdoen over
het onderwerp tijd. Verder kregen familieleden en
vrienden dit rapport in handen.
Ik ben
aan dit betoog begonnen omdat ik dit onderwerp te
belangrijk vind om te laten rusten. Het rapport, nog geen
30 pagina's lang, was niet volledig genoeg in zijn
formulering om alle argumenten voldoende duidelijk te
kunnen krijgen, helaas. Bovendien was het ook niet
bedoeld voor de leek. Teneinde een groter publiek te
kunnen bereiken en een fundamentele discussie van de
grond te krijgen, heb ik mij aan de taak gezet de zaak
voor een ieder uiteen te zetten. Ik draag dit verhaal dan
ook op aan mijn ouders.
N.B.
Wat betreft het gebruik van hoofdletters is van de
normale spelling afgeweken. Er is wel sprake van
Duitsland en Frankrijk, maar om dit te handhaven voor
duitse herders en franse broodjes ging me wat te ver.
Voor de bescheidenheid is er dan ook sprake van de
revolutie en de verlichting. Verder is er geen
literatuurlijst opgenomen omdat de tekst tot stand is
gekomen door referentie aan de persoonlijke
ervaring.
INLEIDING
In maart 1990 kreeg ik
een boek in handen genaamd "Het Verborgen Raderwerk",
geschreven door de psycholoog Douwe Draaisma, een
medewerker van professor Vroon. In dat boek werd in
heldere bewoordingen de geschiedenis van de klok
uiteengezet. Het ging in op de relatie tussen mens en
machines en liep naar mijn idee vast in een beschouwing
over een z.g. 'ghost in the machine'. Dat idee handelt
over de vraag of machines wel echt intelligent kunnen
zijn, een geest kunnen hebben. Daarbij faalde de
schrijver in het tot stand brengen van een helder beeld
van het probleem van de tijd en bleef verwijzen naar wat
anderen gezegd hadden. Ik was met name getroffen door de
mislukking de menselijke ziel te vangen met het
betoog.
Van mijn eigen
leermeesters had ik reeds geleerd dat zonder een
rotsvaste overtuiging men een intelligentie heeft die
zich begeeft op vele dwaalwegen. Als men niet steeds dit
doel, de verwerkelijking van de eigenheid voor ogen
houdt, is men gedoemd te falen. Ik voelde me niettemin
door het boek van Draaisma persoonlijk aangesproken en
vond het jammer dat hij de pointe gemist had. Zelf had ik
daarvoor reeds geëxperimenteerd met tijdschalen,
waardoor ik zeer onder de indruk was geraakt van het
psychologische effect dat daarvan uitgaat. Ik ben zelf
tot klinisch psycholoog opgeleid en steeds bezig geweest
met het zoeken naar oplossingen voor de moderne
verwarring. Niets heeft me, behalve dan een christelijke
overtuiging aangevuld met oosterse levensopvattingen,
kunnen bevredigen en, serieus, het psycholoog zijn
verkeert om die reden wat mij betreft in een crisis. En
ik ben niet de enige die er zo over
denkt.......
Het experimenteren met
de klok had reeds in de zomer van 1987 naar aanleiding
van wat ergernis mijn belangstelling gewekt. Ik werd
zelfs enthousiast. Ik had de dag ingedeeld in 50 uren en
had een tijdschaal van 25 gemaakt. Ik stond op om ca. 1
uur en ging naar bed om 24 uur. Uren die iets korter
duurden dan een half uur gaven me een speciale opwinding.
Ik was dan bijna twaalf echte uren actief waarna ik me 25
nieuwe 'uren' terugtrok om te mediteren en te slapen. Ik
had het zo uitgerekend dat ik de klok in de zomer
gelijkzette op de zonsondergang op 25 uur. Ik stond dan
ca. 10 uur normale tijd op in de zomer. In de winter
moest ik die klok dan gelijk zetten op de zonsopgang
zodat de zon netjes om ca. 16.30 uur op de nieuwe schaal
onderging. Het gaf me een enorme stimulans, maar ik
slaagde er niet in mezelf een stabiele geest te geven. Na
een half jaar knapte ik af en gaf het experiment op. De
voorlopige conclusie was dat de klok je behoorlijk kan
beïnvloeden, maar dat het op die manier ingaan tegen
de normale tijdregeling geen leefbaar alternatief
oplevert. Ik hield er een goede herinnering aan wat
betreft regelmatig leven en daarbij op de zon
letten.
Toen ik in het voorjaar
van 1990 in het boek van Douwe Draaisma las dat men
vroeger in Parijs een kanon afschoot als het twaalf uur
was op een zonnewijzer, zodat iedereen zijn horloge
gelijk kon zetten, ging mij een lichtje op. In mijn
experiment negeerde ik de middag en wist ik nooit wanneer
de zon op zijn hoogste punt stond ofwel culmineerde. Ik
realiseerde me dat een stabiele opvatting van de tijd
samenhing met het in overeenstemming brengen van de klok
met een stabiel objectief fenomeen in de natuur. Ik had
de zonsop- en -ondergang als uitgangspunt genomen. Iets
dat, naar ik later vernam een moslimgewoonte is. In
Arabië zet men met zonsondergang de klok op twaalf
uur. Ik had op hun manier meegeleefd met de zon, maar
daarmee op deze breedtegraad geen evenwichtig idee van de
tijd ontwikkeld. De tijd afhankelijk stellen van de
zonsondergang bleek een onpraktische vergissing. In feite
had ik het belang van de lengte van de zonnedag t.o.v. de
gemiddelde lengte van een etmaal niet ingezien. Dit
laatste had ik systematisch genegeerd. Ik ging ervan uit
dat een dag begint bij het opgaan of ondergaan van de zon
en niet om middernacht zoals gebruikelijk. Hoelang een
etmaal precies duurt was voor mij niet
belangrijk.
Ik had wel over de
middag nagedacht en zelfs op mijn balkon gekeken hoe laat
het op mijn schaal was als de zon pal langs het oost/west
gesitueerde raam van mijn studeerkamer viel, maar had dat
niet in verband gebracht met de eventuele evenwichtigheid
van mijn tijdbewustzijn. Ik herinner me nog dat ik nogal
in de war was over de scheve stand van de aardas en de
betekenis daarvan voor de middagschaduw. Ik vroeg
tabellen aan bij het KNMI en verrichtte zelfs een meting
om te kijken of m'n hele huis niet scheef kwam te staan
door de scheve aardas. Ik meende dat er een verband
bestond tussen de werking van de zwaartekracht en de
stand van de scheve as ten opzichte van de zon. Nadenken
over de zon kan heel verwarrend zijn en tot vreemde
veronderstellingen leiden. Later kwam ik erachter dat ik
niet de enige was die in de war was over de zon en de
tijd. Over de zonnewijzer is een hele boekenkast
volgeschreven en, zo ontdekte ik nog later, er klopte
iets niet met de informatie.
Ik realiseerde door
mijn eerste ervaringen in 1987, in dat voorjaar van 1990
mijn eigen feilbaarheid en was op m'n hoede over hoe
anderen over het onderwerp nadenken. Ik twijfelde
systematisch aan het wetenschappelijk denken over de tijd
en had het opgegeven daar iets in te kunnen bereiken. Het
verhaal van Douwe Draaisma inspireerde me tot een nieuwe
poging. Als ik nu de klok eens instelde op de ware tijd
naar voorbeeld van dat franse gedoe met een kanon, en zo
een stabiel idee van de tijd zou realiseren..... Zo
gebeurde het dat ik op zoek ging naar de ware middag en
in eerste instantie werd afgeschrokken door een
ingewikkelde grafische voorstelling ervan. Het was een
samengestelde curve omdat niet alleen de scheve stand van
de aardas een rol speelt, maar ook de niet cirkelvormige
baan van de aarde om de zon. Ik kopieerde een grafiek die
naar aanleiding van die curve in een duitse encyclopedie
stond en stelde mijn klok vervolgens in op de ware tijd.
Pas maanden later merkte ik dat de plus- en minwaarden
waren omgewisseld. In de Encyclopedia Brittanica stonden
ze andersom. In een boek voor zonnewijzers vond ik een
verklaring van de tekens die ik reeds op eigen houtje
meende begrepen te hebben. Ik was er toch weer
ingestonken, weer was ik op een 'trip' geraakt met
foutieve veronderstellingen en had ik bevestiging
gevonden voor de stelling 'wetenschap is proberen en
vergissen'. Maar ditmaal was het niet mijn schuld. Als ik
pas in de vakliteratuur van zonnewijzerdeskundigen kon
achterhalen wat de betekenis was van de plus- en
mintekens, dan was men zich blijkbaar niet helemaal
bewust van de geheimtaal die men aan het spreken was. Met
andere woorden ik was niet de enige die deed alsof hij
het begreep. Eindelijk had ik het bewijs gevonden dat de
heren wetenschappers zelf in de war zijn over de ware
middag. Jaren had ik geprobeerd ze op een fout te
betrappen en eindelijk had ik hem. Ik baalde en juichte
tegelijk a.h.w. Ik had het gevonden, eureka.
Daarvóór kwam de klok reeds op me over als
een barometer, maar nu was ik zeker van m'n zaak. Ik had
de gordiaanse knoop van de wetenschap, de tijdfilosofie,
ontrafeld. Ik had mogelijk zelfs de oorsprong van het
eindeloos gepsychologiseer ontdekt dat de wereld sedert
Freud had overspoeld. Al die fantasieën, al dat
zoeken naar zekerheid en al die systematische twijfel. Ik
was de gekte de baas geworden!
Aanvankelijk gaf mijn
eufore stemming en geestdrift een te rooskleurig beeld
natuurlijk. De factor tijd verklaart niet alles, ook al
is het zeker voor de natuurwetenschap een fundamenteel
begrip. Maar als denkmodel kom je er heel ver mee. Het
hele moderne lijden van de mensheid kan worden gezien als
een worsteling met de machine der machines, de klok zelf.
Het feit dat de tijd al in het verdomhoekje zat in de
religieuze opvattingen, negeerde ik daarbij even. Ook in
het rapport voor de professor ging ik voorbij aan de
reikwijdte van dat gegeven en beperkte ik me tot het
verwijzen naar de goddelijkheid van de tijd en het licht
van de zon, zoals in klassieke geschriften beschreven, en
de objectieve waarheid van de werkelijke natuur. Het
woord ziel definieerde ik als zelfherinnering en de
eeuwigheid kwam niet ter sprake. Ik concentreerde me op
de mensheid mèt klok. De mens zonder klok, hoe
werkelijk ook, ook in deze eeuw, bleef goeddeels buiten
beschouwing.
In dit boek wil ik alle
punten in het rapport genoemd opnieuw onder de loep
nemen, maar nu beter gerelativeerd en beargumenteerd in
het licht van de eeuwige werkelijkheid van de mens die
van nature geneigd is zich al dan niet recreatief te
ontdoen van het tijdsidee. We vergeten de tijd nu eenmaal
graag. Het is terwille van de harmonie van de
georganiseerde samenleving dat het betoog over
tijdfenomenen en alternatieven is opgezet. En dat niet
alleen. Het is mij uiteindelijk begonnen om het
beschermen van de individuele persoon in zijn identiteit,
integriteit en geestelijke gezondheid en om het
achterhalen van de waarheid in het algemeen.
Tot slot van deze
inleiding het volgende: dit betoog is opgezet ten behoeve
van een alternatief. Het idee van veranderen in een reeds
snel veranderende min of meer instabiele samenleving vol
criminaliteit en psychologisch drama roept mogelijk veel
weerstand en onbegrip op. Ik vraag u, beste lezer, om een
kritisch vertrouwen, geduld en een oprechte goede wil om
voor uzelf en daarmee mogelijk voor de hele wereld een
beter leven op te bouwen en niet de moeite te schuwen om
het gebiedende van de natuurlijke werkelijkheid te
accepteren. We leven in de 90-er jaren van de 20e eeuw,
een tijd waarin het ecologisch thema met de natuur in het
reine te komen zich opdringt en het politieke en sociale
leven dreigt te bepalen. Ik schrijf voor diegenen die dit
laatste als een positieve zaak zien. Mensen die bij
voorbaat beweren niet te beschikken over hun eigen tijd
en daarmee iedere alternatieve gedachte over dit
onderwerp afwijzen beschouw ik als onoprecht. Ieder mens
kan tijd opeisen voor zichzelf, en moet dat zelfs. Het
eerste wat een kind leert is nee te zeggen. Laten we
eerlijk zijn en daarmee constructief omspringen. De
wetenschappelijke eis van weerlegbaarheid (Karl Popper),
een denkmodel deugt pas als het kan worden afgewezen, is
geaccepteerd en inbegrepen in het verstaan van de
natuurlijke neiging van de mens zich tegen de tijd in het
algemeen te verzetten.