HOOFDSTUK
15
De aard van de
verheven persoon
(1)
De
fortuinlijke zei: 'Hij die weet dat de levensboom een
eeuwige boom is met zijn wortels naar boven, zijn
takken naar beneden en waarvan de bladeren worden
gevormd door de filognostische
gezangen28,
is iemand die op de hoogte is van de kenniscultuur.
(2) Deze boom zoals hij zich naar beneden en boven
uitstrekt, ontwikkelde naar zijn twijgen toe
neerwaarts het bereik van de zintuigen en in de
richting van zijn wortels het karma dat iemand bindt
aan de menselijke wereld. (3-4) De vorm van deze boom
kent noch een begin noch een einde, noch een fundament
dat men alhier kan waarnemen; het volhoudend met het
wapen der onthechting moet men van ophouden weten met
deze diepgewortelde boom. Nadat men van verzaking is
met die levensboom, moet men uitplussen waar die
plaats zich bevindt waar men naar op weg is en vanwaar
men nimmer terugkeert, en zich dan aan Hem overgeven,
de oorspronkelijke persoonlijke integriteit en het
levensbeginsel29,
van wie, en van waaruit, alles zich uitbreidde sedert
de eerste dagen van het universum. (5) Dat
onvergankelijke toevluchtsoord wordt bereikt als men,
niet verbijsterd zijnde, vrij is van eigenwaan en
illusie, slecht gezelschap te boven is gekomen, begrip
heeft voor wat eeuwig is, en als men zich heeft
losgemaakt van de lust en zich bevrijd heeft van de
dualiteiten in de categorie van geluk en verdriet. (6)
Afgaand op die verheven plaats van mij, welke niet
verlicht wordt door de zon, door de maan of door
lampen, keert men nimmer terug. (7) Een
geconditioneerd leven leidend, met de geest als het
zesde zintuig, vormt het individuele levende wezen,
dat hevig worstelt in zijn materiële positie, een
eeuwig onderdeel van mij. (8) Het wordt als de heerser
over het lichaam dat het verwierf en ook weer moet
opgeven, in dat alles meegevoerd zoals een geur door
de wind vanaf zijn bron wordt meegevoerd. (9) Met het
horen, zien, betasten, proeven, ruiken en ook denken
is het verslingerd aan de voorwerpen van de zintuigen.
(10) Het idee van een lichaam bezitten, het zich in
een lichaam ophouden en het, onder de invloed van de
geaardheden, genieten van een lichaam, is iets dat de
dwazen niet begrijpen, maar zij die de filognostische
visie delen begrijpen het wel. (11) Zij die iets in
hun mars hebben en zich verenigen in het bewustzijn,
beseffen het vanuit hun eigen ziel, maar zij die
actief zijn maar niet handelen ten gunste van de ziel,
delen niet in deze visie, hoe ontwikkeld hun denken
ook is.
(12)
De pracht
die je ziet in het licht van de zon die de ganse
wereld verlicht, alsook in het licht van de maan en
het vuur, moet je begrijpen als zijnde van mij
afkomstig. (13) Met mijn etherische energie doordring
ik deze aarde en onderhoudt ik deze levende wezens, en
als hun levenssap voedt ik, met mijn verschijning in
de vorm van de maan, al de planten. (14) Als het vuur
van de spijsvertering in de lichamen van al de levende
wezens, handhaaf ik het evenwicht tussen de in- en
uitgaande adem, terwijl ik de vier soorten van voedsel
verteer.30
(15) Me ophoudend in het hart van alle wezens hebben
ze van mij een geheugen, kennis en een rede. Het is te
danken aan de heilige geschriften dat ik bekend sta;
ik vorm hun leer en de kennis van hun betekenis.
(16) In
deze wereld is er sprake van deze integriteiten van
dienstverlening: de vergankelijke en de
onvergankelijke; de dienst verleend door al de levende
wezens is vergankelijk maar de dienst die verleend
wordt door de integriteit van de veelvoud van de
natuurlijke orde die vaststaat en steeds aanwezig is,
staat bekend als zijnde onvergankelijk. (17) De
hoogste integriteit van dienstverlenen wordt gevormd
door een andere dienst, namelijk de dienst van het
opperste zelf van de Heer van wie men zegt dat Hij,
met het doordringen van de drie afdelingen van de
wereld18,
de onuitputtelijke handhaver is. (18) Omdat ik, met
betrekking tot het vergankelijke bovenzinnelijk ben,
en met betrekking tot het onvergankelijke de beste
ben, wordt ik in de wereld en de heilige boeken
gevierd als de Hoogste Persoonlijkheid. (19) Een ieder
die, vrij van twijfel, van mij op de hoogte is als
zijnde die Hoogste Persoonlijkheid, weet alles wat er
maar te weten valt en zal me op iedere mogelijke
manier van dienst zijn o zoon van de Veelendynastie.
(20) Als men, o zondeloze, dit meest vertrouwelijke
deel van de geopenbaarde schrift dat ik je nu
uiteenzette begrijpt, wordt men intelligent en zal men
de perfectie bereiken in de eigen soort van arbeid, o
zoon uit de rij der
Veelen.'