I De verzonkenheid
(1)
Goed, laten we
het dan nu hebben over de
instructies van de
bewustzijnsvereniging, van
de yoga. (2) Het zich
verbinden in de yoga houdt
in
dat er een einde komt aan het
gepieker van het materieel
gemotiveerde
verstand. (3) Dan is er sprake van
dat de getuige die je zelf bent zich
bevindt in zijn oorspronkelijke
staat van dienst. (4) In alle andere
gevallen is er sprake van dat men
zich laat meeslepen door, dat men
zich identificeert met, het
gepieker. (5) Er zijn vijf vormen
van
gepieker die aangenaam, dan wel
problematisch kunnen zijn. (6) Ze
komen
voort uit a) directe ervaring, b)
uit tegenslag, c) uit
wisselvalligheid, d) uit slaap en e)
uit het geheugen.
a):
(7) De kennis van het directe
waarnemen put uit de bron van wat
zich
zintuiglijk voordoet, uit de
conclusies die men daaruit trekt en
uit
het schriftuurlijk gezag, de
basisreferentie voor het denken.
b):
(8)
Tegenslagen komen voort uit een
verkeerde zienswijze die een
zekere
vervreemding inhoudt.
c):
(9)
Wisselvalligheid ontstaat door het
vasthouden aan oppervlakkige
denkbeelden.
d):
(10)
Slaap houdt een vorm van gepieker
in waarin men afwezig zijnd
vertrouwt
op, berust in, een puur mentale
bezigheid.
e):
(11) Het
geheugen berust op de ervaring van
een zaak die men niet wil
loslaten.
(12)
Als men hieraan,
aan deze vijf vormen van gepieker,
een einde wil maken, moet men a)
volhouden met en b) afzien
van.
a) (13)
In
het
geval van volhouden probeert men het
steeds weer opnieuw de rust
te vinden. (14) En het krijgen van
deze vaste grond onder de voeten
lukt met lange, onafgebroken,
aangehouden toewijding.
b)
(15) Het
afzien, of onthechten, van het
luisteren naar een oppervlakkig
ding dat
men van zichzelf merkt als men
piekert, berust op het bewustzijn,
het
begrip, dat men krijgt als men
vrij is van verlangen, als men de
verlangens heeft onderworpen. (16)
Dat allerverhevenste idee van de
eigen persoon is er als men vrij
is van de werking van de drie
geaardheden der natuur, als men
dus niet te traag, te beweeglijk
of al
teveel van het goede is.
(17)
Het juiste weten
gaat gepaard met afwegingen maken,
zaken onderscheiden, geluksgevoelens
en zelfbewustzijn. (18) In de
rusttoestand bouwend op het
volhouden
ontstaat er een ander evenwicht, een
zuiverder kijk op de zaak, dan men
voorheen had. (19) In die staat van
zijn bouwt men op het niet
lichamelijk, niet zintuiglijk,
vasthouden aan de natuur. (20)
Geloof,
moed, geheugen, verzonkenheid en
ware kennis vormen dan het tegendeel
van zoals het voorheen was. (21)
Voor hen die enthousiast er serieus
werk van maken ligt het binnen
handbereik. (22) Men kan er
verschillend
onstandvastig, met mate en verder
ook volijverig mee bezig zijn.
(23)
Anderzijds kan
men ook van toewijding zijn voor de
persoon van God, te weten de Heer
van de Yoga en Zijn
vertegenwoordigers. (24) De persoon
van God is een
persoon die zich onderscheid van
andere personen als zijnde het
reservoir dat losstaat van leed,
baatzuchtige arbeid en de gevolgen
daarvan. (25) Dat reservoir is de
onovertroffen bron van alle kennis.
(26) Met die bron handelt het om het
beslag met de tijd dat stabiel is,
dat vóór alles komt en dat ook de
leraar is. (27) Hij,
die bron, wordt aangeduid met de
lettergreep AUM, de Pranava. (28)
Het
is de bedoeling die lettergreep
steeds weer opnieuw voor jezelf te
herhalen. (29) Dan keren de
gedachten zich naar binnen om daar
behalve
een afwezigheid van hindernissen ook
de beheersing te vinden. (30) De
hindernissen bestaan uit ziekte,
onstandvastigheid, besluiteloosheid,
onoplettendheid, luiheid,
misvatting, ontmoediging en een
dwalende
geest. (31) Ook komen er zorgen,
wanhoop, fysieke wisselvalligheid en
verkeerd ademhalen bij kijken die je
verder op een dwaalspoor kunnen
brengen.
(32)
Om dat tegen te
gaan moet je het volhouden met die
ene ware staat, als principe en
werkelijkheid. (33) Je moet dan een
genadige instelling in gedachten
houden van vriendelijkheid,
mededogen en blijdschap in
gelijkmoedigheid
wat betreft geluk en ongeluk, deugd
en ondeugd. (34) Een andere
mogelijkheid is het vestigen van de
aandacht op de uitgaande of de
ingehouden adem. (35) Of men richt
zich op een voorwerp dat de geest
houvast biedt. (36) Ook kan men een
einde maken aan z'n zorgen met
behulp van een heldere lichtbron.
(37) Nog een mogelijkheid is zich te
richten op een heilig voorwerp of
een bewuste geest vrij van
gehechtheden [een heilige b.v.].
(38) Ofwel berust men in de basis
die
ten grondslag ligt aan de slaap, het
dromen en het waken. (39) Verder
kan je mediteren op alles wat je
maar aangenaam vindt.
(40)
Als men dit
onder de knie heeft kan men in het
kleinste nog het allerhoogste
ontdekken. (41) Met het gepieker dat
zich oplost vindt de kenner, het
kennen en het gekende zijn stabiele
basis als was het een heldere
diamant, en ondergaat men een
transformatie. (42) In die
getransformeerde staat geheel
verzonken zijnd vallen dat wat men
hoort,
de betekenissen, het kennen en de
overwegingen allemaal samen. (43)
Als
het terugdenken aan dingen geheel is
uitgezuiverd, vrij is van zijn
eigen aard zogezegd, treedt het
enkele schouwen in zijn zuiverste
vorm
naar voren dat vrij is van iedere
overweging. (44) Door dit enkele
beschouwen dat het zonder
overwegingen kan stellen openbaart
zich dan
tevens het subtiele. (45) Het
subtiele dat er van elders is, is
dan -
zonder dat het te zien is - bij het
kennen inbegrepen. (46) Dit
verzonken zijn is onvermijdelijk
afhankelijk van een bepaalde basis
van
iets dat in werkelijkheid bestaat.
(47) Heeft men ervaring in dit
onbespiegelde kennen dan is er de
sereniteit van de zuivere ziel, de
hoogste geest. (49) Wat men van
horen zeggen heeft of zelf heeft
geconcludeerd staat geheel los van
dit doel van de zuivere
intelligentie. (50) Wat zich in die
staat opwerpt aan inzicht verkeert
in tegenstelling tot de verwerking
van andere indrukken. (51) Als men
dat ook stopt en zo aan alles een
einde maakt, is er de diepe
verzonkenheid die zonder een object
is.
II De praktijk
(1)
Als men de
bewustzijnsvereniging in de praktijk
brengt is er boete, zelfonderzoek
en het zich bezinnen op de persoon
van God. (2) De verzonkenheid is er
om te bewerkstelligen dat dat wat
dwars zit afzwakt en dat wat
wenselijk is tot stand komt.
(3)
Dat wat problemen
geeft is a) een gebrek aan
kennis, b) ik-gericht bezig
zijn, c) hartstocht, d)
afkeer en e) koppigheid.
a)
(4) Men kan onwetend zijn wat
betreft het veld
van
handelen, het
gevolg van
iets, de slaap, dat waar een einde
aan kwam, en dat wat gepast is. (5)
Het tijdelijke voor het eeuwige, het
onzuivere voor het zuivere, ongeluk voor geluk en het
oneigenlijke voor het eigenlijke
houden, is wat men onwetendheid
noemt.
b)
(6) Als
de ziener het zo ziet dat hij één
en hetzelfde is als
waar hij materieel toe in staat
is, is dat egoļsme.
c)
(7) Geluk
wordt op de voet gevolgd door de
gehechtheid.
d)
(8)
Ongeluk wordt op de voet gevolgd
door de hekel.
e)
(9)
evenzo koppig is zelfs de wijze in
de nadruk op zijn eigen aanpak.
(10)
Deze problemen
moet men in de kiem smoren. (11) Zo
gauw ze aan de dag treden moet men
ze met meditatie tegengaan. (12) De
werklast immers die zich van hen
ophoopt vormt een bron van
moeilijkheden waar men voor
geplaatst wordt
in het leven dat men nu leidt zowel
als in het leven dat men tegemoet
ziet. (13) Op basis van die werklast
kan men steeds weer opnieuw
beginnen, zit men aan een bepaald
leven vast en moet men zo het een en
ander ondergaan. (14) Dat kan
aangenaam zijn of pijnlijk,
afhankelijk
van de gevolgen van deugd en
ondeugd. (15) Iemand van onderscheid
ziet
in dat het geheel van die gevolgen,
het afzien ermee, de indrukken
ervan, de zorgen erdoor, en de
wisselende kwaliteit ervan, vanwege
de
tegenstellingen die ze vormen,
inderdaad ongeluk voorstellen. (16)
Het
ongeluk dat er nog niet is kan
worden voorkomen. (17) Het samengaan
van
degene die ervaart met datgene wat
wordt ervaren - het zich
identificeren - is de oorzaak die
men - in de meditatie - moet
tegengaan. (18) Of dat wat men
ervaart tot de verheldering leidt
van de
weg der bevrijding, dan wel de
zingenoegens van dienst is, hangt af
van
a) de elementen der natuur, b)
de aard der dingen, c)
de zintuigen en wat men er mee doet,
d) de standvastigheid, e)
iemands aanleg en f) de
actie die men onderneemt.
a) (19) De
veranderlijke kwaliteit van de
natuur kent men, b) in de
geest
dan wel in de materie, als een
algemene toestand van verandering
zowel
als een bepaalde toestand die aan
verandering onderhevig is. (20) De
ziener is enkel zuiver bewustzijn,
ook al is hij getuige van c) een
bepaalde
-
veranderlijke
- geestesstaat. (21) Het kenbare van
de natuur
is er slechts terwille van de ziel.
(22) In oppositie met de materie
heeft de materie afgedaan als men d)
succesvol mediteert,
terwijl dat in contrast daarmee in
de normale bewustzijnsstaat niet zo
is. (23) Het doel van de
bewustzijnsvereniging is het bij
machte van e)
het eigen meesterschap, zich
realiseren van de eigen aard. (24)
Dat
moet zo zijn vanwege het gebrek aan
zelfkennis; de onwetendheid. (25) De zaligheid van de
kenner
is gelegen in de afwezigheid
daarvan, in f) het verhelpen
van
het niet tot stand komen van die
bewustzijnsvereniging.
(26)
Zonder
onderbrekingen van het ware
onderscheid in het waarnemen zijn,
is de
manier om de zelfvervreemding te
verhelpen. (27) In dat volkomen
weten
is er sprake van zeven bereiken.
(28) Als men door gewetensvol stand
te
houden de verschillende onderdelen
in het bewustzijn verenigt, doet dat
alle onzuiverheden verdwijnen zodat
de kennis dan straalt in zijn ware
glorie. (29) De
innerlijke vereniging, de
verzonkenheid, behelst verder de -
zeven van de - a) verzaking,
b) de regulatie, c)
de houding, d)
de adembeheersing, e) het
zich naar binnen keren, f) de
concentratie en g) de
meditatie; en zo zijn er dan acht
leden.
a) (30)
Geweldloosheid, waarheidliefde,
niet stelen, het celibaat
en geen
bezit nastreven vormen de
verzaking. (31) Dit is de grote
universele gelofte die geldt
ongeacht de plaats, de tijd, de
omstandigheid en iemands geboorte.
b)
(32) Reinheid,
tevredenheid, boetvaardigheid,
bezonnenheid en overgave
aan
de
persoon
van God vormen de regulatie.
(33)
Speculaties,
theorieėn, meningen, vormen het
tegendeel dat het lijden in het
leven roept. (34) De speculatieve
kennis leidt ertoe dat zaken geweld
worden aangedaan en zo meer, ze
vindt haar bestaansgrond in
begeerten,
woede en misvattingen die zich in
geringe, redelijke of intense mate
kunnen voordoen. Aldus in
onwetendheid verkerend plukt men zonder
ophouden de vrucht van het
ongeluk, dat door het overdenken van
het tegengestelde tot rust komt.
(35) Als men niet van onnodig
geweld is, vindt men
stabiliteit in relatie tot de
omgeving en
nemen vijandigheden af. (36) Als men
waarheidlievend is staat
men stevig in zijn schoenen en
dragen handelingen hun vrucht. (37)
Als
men zich niets valselijk
toe-eigent komt er met alles
wat van
waarde is een gevestigde orde tot
stand. (38) Met het celibaat
wordt een stabiele basis voor de
levensenergie en -inzet verworven.
(39) Als men stabiliteit kent door geen
bezit op te bouwen
krijgt men er begrip voor op welke
manier men weer opnieuw mocht
beginnen, ofwel geboren werd. (40)
Met het schoon
schip houden
met zichzelf is men met lijf en
leden terughoudend in de - seksuele
- gemeenschap met anderen. (41)
Zinsbeheerst zich verheugend in
zuivere goedheid en een eenpuntige
geest komt men in aanmerking voor de
visie van de ziel. (42) In tevredenheid,
in
goedgezindheid,
bereikt men een onovertroffen geluk.
(43) Door boetvaardigheid
worden alle onzuiverheden ongedaan
gemaakt en bereikt men een optimaal
functioneren van het zintuiglijk
apparaat. (44) Door zich te
bezinnen treedt men in contact
met de goddelijkheid van de eigen
voorkeur. (45) Door overgave aan de
persoon, de integriteit, het gezag
van God, bereikt men de perfectie
van de verzonkenheid.
c) (46)
Door zithoudingen
ontstaat er duurzaam geluk. (47)
Door zich
te oefenen in het zich leegmaken
treedt men in contact met het
oneindige. (48) Hierdoor is men dan
niet meer verstoord door
tegenstellingen, door de dualiteit.
d)
(49) Als
dit is bereikt, dus op voorwaarde
van de juiste zithoudingen,
bestaat
de adembeheersing uit het
onderbreken van de bewegingen van
het
in- en uitademen. (50) Het naar
buiten en naar binnen gaan van het
bewegen van de adem en het
vasthouden ervan moet naar tijd en
plaats,
en qua frequentie en duur,
fijntjes af worden geregeld. (51)
Een vierde
optie wordt gevonden in het bereik
dat uitstijgt boven het in- en
uitademen. (52) Van daaruit wordt
dat wat het licht van de kennis
afschermt teniet gedaan. (53) Ook
is de geest er dan klaar voor om
zich
te concentreren.
e)
(54) Als
men naar het beeld dat de
zintuigen bieden zich die
voorstelling voor
de geest haalt, staat men los van
de voorwerpen die dat beeld gaven;
dat noemt men de verinnerlijking
of het naar binnen richten van
de
aandacht. (56) Zo heeft men
dan bovenzinnelijk het
zintuiglijke
onder controle.
III
De
controle die men krijgt
f) (1)
Het
zich
concentreren houdt in dat men zijn
bewustzijn fixeert
op de plaats waar men zich bevindt.
g)
(2) Het
op dat ene punt van die plaats
vestigen van de aandacht is de
meditatie.
(3) Als
er niets
dan dat ene doel is, treedt de
eigenheid naar voren, die dan als
het
ware leeg is; dan is men volmaakt
verzonken. (4) De combinatie
van deze drie zaken vormt de
zelfbeheersing. (5) Als men dat
onder de
knie heeft is er de wijsheid van die
visie. (6) Ze vindt haar
toepassing in verschillende aardse
bereiken. (7) In verhouding tot de
voorgaande leden vormen deze laatste
drie het innerlijke. (8) Evenzo is
dat weer het uiterlijke van de
objectloze verzonkenheid. (9) Met
het
zich in de voorstelling opwerpen van
gedachten en hun beėindigen
neemt het bewuste tegengaan af en
neemt de samenhang, de integratie
van
het bewustzijn, toe, zodat als het
effect van de terughoudendheid het momentane
bewustzijn tot
rijping
komt. (10) De bewustzijnsstaat ervan
is één stroom van
serene rust. (11) In de ontwikkeling
van
de verzonkenheid neemt de verdeelde
aandacht af en de eenpuntige
aandacht van het bewustzijn toe.
(12) Het dan weer in vrede verkeren
en
het dan weer zich evenzo opwerpen
van motieven in het bewustzijn,
vormt
de veranderlijkheid van de
onverdeelde aandacht. (13)
Hiermee is de transformatie van de
zintuiglijkheid in al zijn
onderdelen beschreven qua juist
gedrag,
kenmerken en de uiteindelijke staat.
(14)
De positie van
de eigen aard die resulteert uit de
juiste aanpak is ofwel sluimerend,
kalm of in staat van vervoering.
(15) Verschillende invalshoeken
geven
uiteenlopende effecten:
(16) De
drievoudige
zelfbeheersing resulteert in een
hoger inzicht in wat zich afspeelde
in
het verleden en wat in het
verschiet ligt.
(17) Geluiden, motieven en gevoelens
die zich verdringend dooreenlopen,
zijn te onderscheiden in de
zelfbeheersing waarmee men inzicht
verkrijgt
in de klanken voortgebracht door
alle levende wezens.
(18) Indrukken die, meegedragen
in het zelf, naar
de oppervlakte komen, geven inzicht
in voorgaande levensstaten.
(19) Er ontstaat een beter
begrip voor het
bewustzijn
waarmee andere personen tegen
de werkelijkheid
aankijken.
(20) Enkel op basis daarvan kan men
overweg met dat wat in
het leven buiten iemands bereik
ligt.
(21) Door zelfbeheersing in relatie
tot de gedaante waarin men zich
ophoudt, kan men de kracht ervan
onderdrukken en kan, van het licht in de ogen
losgekoppeld, dat licht verdwijnen.
(22) Hiermee kan men geluiden en
andere zinswaarnemingen evenzo
doen
verdwijnen.
(23) Handelen heeft onmiddellijke
gevolgen en gevolgen die zich later
doen gelden. Door dat drievoudig
(III 1, 2, 3) meester te zijn,
verkrijgt men inzicht in de
einduitkomst der handelingen
danwel in
de voortekenen ervan.
(24) Men wint aan kracht door
vriendelijkheid en dergelijke.
(25) Met die kracht verlicht wordt
men zo sterk als een olifant.
(26) Kennis van verborgen zaken,
zaken elders en subtiele zaken
verkrijgt men door het
bovenzinnelijk waarnemen van
geprojecteerde
beelden.
(27) Door zich te beheersen
met het licht van de zon krijgt men
kennis van de verschillende
werelden.
(28) Door meesterschap
met de maan te ontwikkelen krijgt men
inzicht in de orde van de
sterrenhemel, het sterrenstelsel.
(29) Beheersing met het
centrum van het sterrenstelsel resulteert
in kennis van de vooruitgang.
(30) Vanuit het centrum beheerst
is er kennis
van de structuur van de
verschillende vormen van de
cyclische tijd, de
cakra-orde.
(31) Met het beheersen van de
keelholte is men honger
en
dorst
de baas.
(32) Meesterschap over de
maagstreek, het reguleren van de
eetgewoonten, geeft stabiliteit.
(33) Beheersing van de
lichtbeelden in het hoofd geeft de perfectie
van
het
direct
waarnemen.
(34) Anderszins resulteert het
zich beheersen met
wat zich in de geest opwerpt in
kennis van alles wat er maar is.
(35) Het hartsbelang meester
zijnde krijgt men inzicht
in
de
werking van het bewustzijn.
(36)
De goede zin en
aard van een persoon verschilt
absoluut van zijn bewustzijn, dat
één ermee zijnd leidt tot ervaring;
maar gescheiden in
het beheersen van het eigene
ontstaat er ware kennis van de
persoon.
(37) Van daaruit ontstaat er dan
waarneming, horen, aanraken, zien,
proeven en ruiken. (38) Deze
vermogens die men zo oproept vormen
obstakels voor de verzonkenheid.
(39) Met het loslaten van deze
oorzaak
van gebondenheid en de beweging van
het denken ermee, krijgt men
toegang tot het bewustzijn van het
lichaam van een ander. (40) Met het
beheersen van de opgaande adem
stijgt men uit boven modder, water,
doorns en dergelijke, zodat men er
niet mee in contact staat. (41) Met
de beheersing van het middenrif
realiseert men zich de uitstraling.
(42) Met de beheersing van het horen
in relatie tot de ether ontwikkelt
zich het goddelijk, bovenzinnelijk
gehoor. (43) Met de
beheersing van het lichaam in
relatie tot de ether wordt het
zo licht als een pluk katoen en kan
men, er één mee
zijnd, zich door de ether bewegen.
(44) Als men zich buiten zijn
lichaam bevindt worden de gedachten
over wat er van buiten is
reėel, de afscherming van het licht
is dan doorbroken. (45) Men
verkrijgt meesterschap over de
elementen door zich te beheersen op
hun
aanwending, samengaan,
fijnstoffelijkheid, vorm en massa.
(46) Daarvan
doet zich het vermogen voor in het
kleinste door te dringen, het
vermogen (buiten-)lichamelijke
ontmoetingen te hebben en daarin
naar
aard en functie tegenspel te bieden.
(47) Het zich fysiek manifesteren
kan een compacte, harde, krachtige
en aantrekkelijke vorm aannemen.
(48) Door zich te beheersen met het
valse ego, ofwel met de intentie
van het samengaan van het
ik-bewustzijn van het kenproces met
de
uiterlijke verschijningsvorm,
ontstaat de zinsbeheersing. (49) Men
is
dan, met het leiden van een bestaan
buiten de zinnen om, zo snel als
men denkt en men heeft dan de
oerstaat van de primaire materie
onder de
knie.
(50)
Het is alleen
hij, die het verschil kent tussen de
goede zin en aard van een persoon
enerzijds en zijn bewustzijn
anderzijds, die de heerschappij over
al
het bestaande en de alwetendheid
bereikt. (51) Werkelijke vooruitgang
boekt men als men als zijnde de
wortel van de gebondenheid zelfs dit
-
willen heersen en kennen - loslaat.
(52) Geroepen zijnd tot een
superieure positie kan weer opnieuw
het onwenselijke zich voordoen als
men niet lacht om een dergelijk
omgaan met de werkelijkheid. (53)
Het
is zo, dat door zich te beheersen
met de opeenvolging
der
tijdsmomenten [dus door
met een goed
tijdschema van mediteren niet meer
in de tijd gestoord te zijn] men
komt tot het spiritueel inzicht van
de volle realisatie. (54) Hierdoor
is men van begrip voor dat wat
gelijk blijft losstaande van een
andere
bestaanstoestand, plaats, kenmerk of
geboorte. (55) Al het zijnde
straalt hem toe als hij [als de
zelfbewuste getuige] te allen tijde
buiten de orde staat van het
bestaande; dit nu is verheven
kennis. (56)
Dit pure op zichzelf bestaan staat
gelijk aan het zuiver goede van de
persoon.
IV
Wat
vooruitgang inhoudt
(1)
Een nieuw leven
beginnend kan men met boetedoening,
mantra's, wierook of
natuurgeneesmiddelen en
verzonkenheid, de perfecties tot
stand zien
komen. (2) In een nieuw bestaan gaat
een transformatie van de
materiėle natuur in vervulling. (3)
De directe oorzakelijkheid van
de natuur heeft op zich geen doel,
maar kan anderzijds dingen van
elkaar scheiden door begrenzingen te
vormen zoals een boer dat doet.
(4) Het is enkel door het
ik-bewustzijn dat zich verschillende
bewustzijnsfenomenen aftekenen. (5)
Hoewel het bewustzijn
één is, is er in de persoonlijke
ontwikkeling het effect
van talloze verschillende
bewustzijns- of bestaansvormen. (6)
Van hen
zijn alleen zij die van de meditatie
zijn vrij van discontinuļteit
in het leven. (7) Dat wat iemand die
van de bewustzijnsvereniging is
doet, is wit noch zwart, maar dat
wat anderen doen is drievoudig van
aard; d.w.z. dan weer duister, dan
weer helder, en dan weer ertussenin.
(8) Dat wat men - degene die telkens
weer opnieuw beginnen moet -
daarvan meedraagt rijpt al naar
gelang hetgeen zich in de geest
voordoet aan gedachten en
verwachtingen. (9) Ondanks de
afscheiding
door plaats, tijd en geboorte is er
een ononderbroken heugenis van die
verworvenheden, die van een gelijke
identiteit is. (10) Wat men zo met
zich meedraagt bestaat sinds
mensenheugenis en vormt een
onophoudelijke
reeks van vragen en verlangens in de
mens. (11) Hun samenhang in het
zelf berust op het hechte verband
tussen oorzaak en gevolg; als dat
verband verdwijnt dan verdwijnen de
vragen. (12) De eigen aard bestaat
in verschillende condities: het
karakter van iemand in het verleden
blijft behouden in de toekomst. (13)
De kwaliteiten of geaardheden van
dat zelf zijn dan weer manifest, dan
weer van het subtiele lichaam met
de verschillende condities. (14)
Door de eenheid van het zelf
temidden
van de verandering is er zo een
werkelijk bestaande essentie. (15)
Ook
al blijft het werkelijk bestaande
hetzelfde, toch is er verschil van
bewustzijn vanwege de twee
verschillende wegen - van manifest
of
subtiel bestaan - die men bewandelt.
(16) Wat geeft het als dat wat
werkelijk bestaat niet wordt
opgemerkt, het is immers niet
afhankelijk
van dit of dat bewustzijn. (17) Het
werkelijk bestaande wordt gekend of
niet gekend, afhankelijk van de
verwachtingen gekoesterd in het
bewustzijn die er kleuring aan
geven. (18) Met de wisselingen van
het
bewustzijn wordt de meester ervan,
de persoon of ziel, steeds
gekend omdat die onveranderlijk is.
(19) Het bewustzijn heeft geen
licht van zichzelf omdat het als een
op zichzelf bestaand iets waar te
nemen is. (20) Het bewustzijn kan
bovendien niet op hetzelfde moment
zich van beide staten verzekeren.
(21) Met twee bewustzijnen zou er,
door een overvloed aan onderlinge
zelfoverwegingen, een verward
geheugen zijn. (22) De ziener die
zijn eigen onveranderlijke status
heeft bereikt heeft daarin een
intelligentie apart. (23) Het
bewustzijn
dat zowel de kenner als het gekende
reflecteert is dan alomvattend - en
niet meer verward. (24) Hoewel dat
bewustzijn met talloze indrukken
behept is, is het, vanwege het feit
dat het gericht is op dat hogere
nut, van een goede consistentie.
(25) De ziener van onderscheid
verzekert zich van het bestaan van
de ziel en vindt zo de uitweg. (26)
Van diepgang zijnd is het bewustzijn
dan aangetrokken tot het doel van
de vooruitgang, het doel van de
emancipatie: de onverdeelde,
verlichte
staat van het hoogste geluk. (27)
Sluimerende impressies doorbreken
dat
vaste vertrouwen, dat geloof, in
geval van een breuk in de
discipline.
(28) Zoals gezegd (in II 10 &
11) gaat het om het uitbannen van
deze moeilijkheden.
(29)
Als men zelfs
vrij is van verlangens aangaande
deze beloning, en daar met het volle
onderscheid standvastig in is, is
men verzonken in de wolk van de ware
aard der gerechtigheid: is men van
het geheel van alle vormen van juist
gedrag - van God. (30) Het is dan
dat het baatzuchtig streven oplost
en
er een einde komt aan de
moeilijkheden. (31) Dan vrij zijnd
van alle
versluiering aan onzuiverheden is
men van geestelijk inzicht en doet
de
oneindigheid van het kenbare zich
als onbeduidend voor. (32) Daarmee
succesvol tot ontwikkeling gekomen
vindt het onderworpen zijn aan de
natuurlijke geaardheden dan zijn
volkomenheid van orde. (33) De orde
der dingen wordt volkomen duidelijk
als men zich niet langer verzet
tegen de ononderbroken opeenvolging
van momenten, niet tegen de gang
der tijd ingaat (zie ook III-30).
(34) Met de burgerdeugden
afgehandeld
[van het reguleren van de lust, het
geld, het juiste handelen voor
zichzelf en de bevrijding ermee in
gezamenlijke toewijding], keren de
natuurlijke geaardheden [van
goedheid, hartstocht en
onwetendheid]
terug tot hun oerstaat van
evenwicht, welke de vestiging is van
de
zaligheid van de eigen
oorspronkelijke aard, ofwel de macht
van het
zuivere bewustzijn, en daarmee is
het dan gezegd.