Sectie
IIb: de spiritualiteit 'Combinaties:
gehelen en
delen, We
zagen analytisch dat het idee
van God
in de vorm van de tijdfactor in
relatie tot de ether daar een
rol bij speelt. De tijd van
het ego is op een bepaald
moment voorbij en de tijd van
het heiliger ik van de ziel
komt dan aan de orde. De
Moslims doen het op vrijdag,
de Joden op zaterdag en de
Christenen op zondag. Ze
reserveren tijd voor de ziel
en laten zo zien dat de
rustdag, of de studiedag om
het vergeten heilige boek met
gebed en gezang weer voor de
geest te halen, onmisbaar is
als noodzakelijk tegenwicht
voor de karmische
verstriktheid in de
prestatiemaatschappij. Nu zijn
er echter twee benaderingen in
dit streven naar zuivering van
de motieven. Ten eerste is er
het, met de principes voorop
gesteld, zich spiritueel
bezinnen op de essentie, Die
is, in haar filosofisch door
Aristoteles in zijn Analytica
Posteriora
gedefinieerd zijn als: 'dat
wat fundamenteel, kenmerkend,
kwalificerend en van algemene
waarde is voor iets anders',
of lexicaal eenvoudiger
gezegd 'wezenlijk en
onmisbaar' is, taalkundig
verder niet al te nauw
omschreven, dan ietwat blijven
zweven omdat die bemediteerde
essentie met zo vele methoden
zo vele vormen aan kan nemen.
Ten tweede is er de 'minder op
zichzelf' gerichte
religiositeit in de zin van
een op rituelen en
geformaliseerde erediensten
gebaseerde gezamenlijke
bezinning die we gewoonlijk de
religie noemen. De twee
kampen, de spirituele mensen
en de religieuze mensen, zijn
geneigd elkaar weg te zetten
als zijnde begoocheld. De
religie zou in dat dispuut te
veel op de vorm gericht en te
hypocriet of schijnheilig van
vals gezag zijn in de ogen van
de 'zwevers' en de
spiritualiteit zou op zich zelf
staand een doodlopende weg en
een vorm van bedrog zijn die
zelfzuchtig is en alleen maar
vanwege het vrijblijvende
'ledige' tot goddeloosheid en
zonde leidt in de ogen van de
'gelovigen'. De huichelaars
durven de zelfconfrontatie
niet aan en de zwevers durven
de verantwoordelijkheid niet
aan zo lijkt het verdeeld
zijnde dan. Maar analytisch
hadden we van Freud al geleerd
dat er zoiets als projectie
bestaat. De pot verwijt de
ketel dat ie zwart ziet.
Blijkbaar probeert men iets te
scheiden, iets buiten zich te
plaatsen, wat niet te scheiden
is. De heiligheid van de
zwevers die het moeten hebben
van enkel maar de regels in
relatie tot de essentie en de
saamhorigheid van de gelovigen
die het moeten hebben van het
samen-sta-je-sterker beginsel
van de tolerantie voor de
zwakheden - die er nou eenmaal
zijn met die regels, wijzen
tezamen de weg naar een
saamhorigheid met de
heiligheid die zowel respect
heeft voor een zekere
regelmaat van bezinnen als
voor een zekere ongebondenheid
met de tijd. Deze combinatie
van verantwoordelijkheid en
zelfconfrontatie is dan wat de
filognosie beoogt. Zonder
het tijdsaspect is het
verschil tussen de twee
soorten van waarheidlievende
mensen, die in werkelijkheid
zo vervlochten zijn als de
vogels in de 'Zon en Maan'-ets
van M.
C. Escher
(1878-1972), niet goed te
begrijpen. Het tijdsaspect is,
zo werd analytisch reeds
ontdekt, immers de invloed van
de Persoonlijkheid van God die
de gelovige aanbidt om tot
bewustzijn en
zelfverwerkelijking te komen
en die de vrije zwever
internaliseert om te zuiveren
met hetzelfde doel. Ze willen
zich beiden zuiveren, ze
willen beiden saamhorig zijn
in meditatiegroep en
kerkgebouw, maar de gelovige
heeft een vastomlijnd idee van
tijdsorde en een vast
instituut, terwijl de zwever
inderdaad zwevende is wat dit
betreft. Er zijn zelfs
meditatiegroepen, de Maharishi
Yogi-aanhangers, die proberen
te 'hoppen' met name, die
werkelijk het letterlijk
proberen te zweven als een
doelstelling kennen (of
kenden)... Het
religieuze kenmerkt zich
verder door haar aandacht voor
één specifieke persoon: de
persoon van aanbidding. Men
aanbidt Krishna als de held,
Jezus als het lam, Mohammed
als de profeet of de Boeddha
als de ene leraar der
verlichting. De 'new-agers' of
de mensen van de Nieuwe Tijd,
ook wel de nieuwe mensen
genaamd door de
meditatiegoeroe Osho (voorheen
Bhagavân
S'rî Rajneesh,
1931 - 1990) die de peetvader
is van de moderne
zelf-onderzoekende
spiritualiteit, zijn
daarentegen niet specifiek op
één persoon gericht: Osho zelf
is wat hen betreft maar een
grappenmaker en vriend in de
zelfverwerkelijking die je ook
niet al te serieus moet nemen.
Onze vaderlander hierin
Amrito, de ex-psychiater Jan
Foudraine, spreekt, ook naar
aanleiding van de goeroe Jiddu
Krishnamurti, van meester,
antimeester en
psychotherapeut: je hebt soms
een therapeut nodig om van de
meester te leren dat je geen
meester nodig hebt. De
'oranjemensen' en andere
transcendentalisten houden
zich met hun 'anti-meesters'
bezig met meditatietechnieken
- klankschalen, Tai Chi,
Yin/Yang en Tao, enneagrammen,
bloesem-therapie, Reiki,
dynamische meditatie,
accupunctuur, homeopatie,
massage, channeling,
encounter, transmissie en wat
dies meer zij - en putten
daarbij uit een
verscheidenheid aan bronnen om
hun diverse methoden om te
genezen van de aandoeningen
van het materialisme te
staven. Verder zijn ze erop
uit het hier en nu te
omhelzen, want het verleden is
er niet echt meer en de
toekomst is er ook niet echt.
De werkelijkheid is nu. Het is
zo bezien dus vanuit ons
perspectief een ander idee van
de tijd waar de spirituele
mens mee werkt. Hij zoekt de
'derde tijd', dus niet de tijd
van de klok of zelfs niet de
tijd van de zon of de maan
direct, geen tijd van
verlangens, verwachtingen en
vastgeroeste patronen maar,
zoals we bij het voorwoord
reeds opmerkten, de ervaren
tijd van het eeuwige nu dat
geen begin en einde kent, en
dat een eigen heiligheid kent
die sacraal wordt genoemd
zoals we in deel een al
sociologisch konden zien. Uit
een andere hoek zagen we dat
in de twintigste eeuw min of
meer ook van de
bewustzijnsonderzoekers, de
autodidact A. Watts
(1915-1973) die het belang van
Zen en TAO benadrukte terwille
van een natuurlijker verenigde
mens, de filosoof Robert
Ornstein, die sprak van de
persoonlijke integriteit in
relatie tot wedijverende delen
van relatief onafhankelijke
hersengedeelten, de
transpersoonlijk denker Ken
Wilber, die spreekt van
deel-en-geheel holons van
niet-dualistische vorm- en
tijdloze entiteiten in
verhouding tot tijdgebonden
vormen, en de analytisch
psycholoog Carl Jung
(1875-1961) met zijn begrip
van archetypen van een
individuele identificatie van
het zelf verbonden in een
'a-causale synchroniciteit'. Afspraken
maken, maatschappelijk vaste
relaties aangaan is moeilijk
te realiseren met spirituele,
tijdloos op de ether
georiënteerde mensen die
steeds hun karma proberen af
te doen en de vrijheid zoeken.
Maar anderzijds staan ze weer
meer voor jou als persoon en
het leven als een proces open
àls je het dan waagt omgang te
zoeken. Het is min of meer een
paradox; door de tijdloosheid
van de sacrale tijd is er bij
de spirituelen meer aandacht
voor de individuele persoon,
terwijl de gelovigen die juist
de persoon voorop stellen
elkaar vaak helemaal niet
kennen, willen leren kennen of
kunnen leren kennen in hun
formele erediensten. Qua
tijd neigen de spirituelen
zonder al te veel overtuiging
tot zon- en maan-aanbidding en
astrologische meditaties van
een interplanetaire
tijdsaanduiding in verhouding
tot een niet-astronomische
sterrenhemel. Helemaal
tijdloos zijn ze dus ook weer
niet en voor een tijdje kan je
best met hen wel een cursus,
therapie of groep volgen. Van
de gelovigen zijn de
Christenen b.v. anderzijds ook
weer niet zo uit op de tijd
zelf, blijkens b.v. de woorden
van apostel Paulus, die dat
aspect niet boven de
naastenliefde wilde laten
prevaleren, en Augustinus
van Hippo
(354-430 n. Chr.) die het ook
niet zo op de tijd begrepen
had. De Islam op haar beurt,
fanatiek als ze is op een
precieze gebedstijd is echter
ook weer niet zo gedreven als
het aankomt op het naar de
natuur van de zon of de maan
definiëren van de vrijdag van
hun samenkomst en ook niet
echt scherp op de commerciële
tijdfilosofie van hun normale
werktijden. Zo verschillend en
tegenstrijdig als men dus is
met het idee van de tijd, zijn
met een zekere ongebondenheid
met de natuurlijke tijd
gesteld tegenover een bepaalde
compromis-bereide zekerheid
met de politieke
standaardtijd, beide posities
van bezinnen toch wel te
herkennen als deel uitmakend
van een en dezelfde evolutie
of een en hetzelfde
emancipatieproces waarin de
ziel zijn zuivering vindt in
relatie tot het krachtveld van
de ether. De spirituelen zijn,
gnostischer dan de
religieuzen, meer uit op de
filosofische uitleg van de
religieuze waarheden en
daarmee ook creatiever en
persoonlijker gericht op het
onpersoonlijke van enkel de
regels en principes van die
vrijheid; de vrijheid van
realisatie die dan, eventueel
wèl met een vaste
tijdafspraak, kan resulteren
in een nieuwe orde of religie
waarin men op een andere
manier met zichzelf praat voor
God - ofwel bidt - en op een
andere manier de eer ervan in
respect voor een bepaald
heilig boek hooghoudt en
herinnert. En dat hopen op
beter is ook het beeld van de
ambities die men spiritueel
graag koestert: de
spiritualiteit als geboren uit
onvrede, teleurstelling en
onvermogen met de bestaande
religieuze en maatschappelijke
orde heeft dus ook de functie
om op te treden terwille van
een voorbereiding op ofwel de
bestaande ofwel een nieuwe of
vernieuwde zin voor geestelijk
en maatschappelijk
functioneren. Zo komen we met
de perfectie van onze causale
illusie redenerend van deze
sectie naar de volgende - meer
op de persoon georiënteerde -
sectie, dan eerst aan de
'zwevers' toe die we
voornamelijk kennen bij de
genade van een zekere
relativering van het begrip
'regels'. Het
gaat er bij de spirituele mens
in de praktijk simpel om om
aan de hand van enkele
basisprincipes zoals
geweldloosheid en
waarheidliefde systematisch,
stap voor stap, te komen tot
een, zoals gezegd, alternatief
bewustzijn van de tijd: de
derde orde van de
ervaren tijd. Die
naar binnen gerichte zoektocht
naar een stabiele
verzonkenheid in de
integriteit van het ware zelf
heet in India simpelweg yoga
ofwel letterlijk vertaald uit
het Sanskriet: het zich
verbinden (met de ziel). Het
is met name de
achtledige yoga die we
kennen van Patañjali -
maar ook reeds impliciet bij
Vyâsa ter sprake komt (S.B.
3.28: 4-11) -
die de inspiratie vormt voor
het spiritueel op een steeds
hoger niveau komen tot
integratie van denken, voelen,
willen en handelen. Het nare
van de van de plaats
afgespleten, 'square'
standaard-tijdervaring van
karmisch op geld en andere
prestaties uit zijn, moet
overwonnen worden met
mantra's, meditaties, andere
maaltijden, ander gezelschap
en een zuiverder levenssfeer.
Het meer tijdloze zelf, dat in
de praktijk dus een meer
natuurlijk idee van de tijd
inhoudt - daar het tijdloze
toch steeds weer
onvermijdelijk dualistisch aan
het tijdelijke gebonden is -
vormt dan een ander idee van
je agenda volplannen met
afspraken in de verschillende
velden van handelen zoals
besproken in de
wetenschapssectie. Die
spiritualiteit die niet op een
andere manier tegen de tijd
aankijkt mag je filognostisch
dan ook gerust hypocriet en phony
ofwel vals noemen. De nieuwe
mens terugschakelend op de
natuur is compleet, niet meer
gemankeerd, en door een zekere
onthechting vervolmaakt.
Slechts het accent is
verschoven. Er is een
geestelijk, spiritueel bestaan
ontdekt waarin men stabiliteit
kan vinden en waarvoor je dan,
helaas vaker dan eens, om te
beginnen moet 'omturnen': je
moet het materialisme met haar
syndromen gewoon doorhebben,
snappen en dan kappen met die
gewoonten en er uitstappen uit
dat systeem, uit die
gevangenis van
conditioneringen waar Plato
het ook al over had met zijn
vergelijking met de grot der
onwetendheid waarin men
slechts de schaduwen ziet van
wat werkelijk is. Zoek het
licht en zie de werkelijkheid
in zijn volle glorie. Het is
dus zoals ook de psycholoog en
drugs-profeet T.
Leary
(1920-1996) het in de zestiger
jaren van de twintigste eeuw,
maar dan mede terwille van de
drugs, ietwat naïef reeds
formuleerde samen trippend met
de beatnik van het boek 'On
The Road' Jack
Kerouac
(1922-1969): 'Tune in, turn
on, and drop out'; het
is, zoals de Beatles het
zongen, een 'Magical Mystery
Tour' om met een goede dosis
mystiek verrijkt anders, maar
nog niet zeker weten hoe, te
gaan leven; en het is zoals de
beat-dichter Alan
Ginsberg
(1926-1997) het formuleerde
als een kwestie van het
publiek maken van de
poëtische, persoonlijke
ervaring tegen de negatieve
waarden van de
consumptiemaatschappij in.
Zoals de Hare
Krishna's
het ook in het Westen sedert
de zestiger jaren uitdragen,
moet je het alleen dus wel met
de principes der zuivering -
vedisch de vidhi
genaamd - zien te redden, wil
je het duurzaam hebben die
bewustzijnsomslag naar het
ware menszijn; d.w.z. dat je
het dus terwille van het
behoud van je geluk, als een
vegetariër niet uit op nog
meer karma, moet stellen
zonder de vrije sex, de drugs
en de 'rock and roll' van het
begin. Die
lustige aard van bevrijding in
weerwil van een foute orde,
die ook de meest gehechte
burgerlijke persoon wel van
een enkel experiment bekend
is, vormt slechts een
instabiele vooruitblik, een
proefmonster van God. Dat
onzuivere van de vrije liefde
is er voor de beginners, voor
de S'iva-aanhangers zou je
kunnen zeggen vanuit het
standpunt van de
Vishnu-aanbidders. Vedisch
staan de drie goden Brahmâ,
S'iva en Vishnu voor de vormen
van godsbewustzijn die je dan
in progressie doorloopt op het
pad der zelfverwerkelijking.
Eerst denk je - en doe je
misschien ook - nog veel aan
sex als het symbool voor de
liefde en de vereniging zonder
veel kennis van zaken te
hebben, maar ben je wel 'cool'
met vriendelijk blijven,
respect bewaren en mediteren
zonder nog op prestaties uit
te zijn of echt een 'square' -
vierkante of verkrampte en
burgerlijke - orde van de tijd
te willen. Met het
persoonlijke van Brahmâ, de
intellectuele orde, ontdek je
dan vervolgens een zekere
verantwoordelijkheid met de
onpersoonlijke god van de tijd
die toch wel om een stabiele
geest en levensgewoonte vraagt
wil men de kennis en de
wijsheid ervan genieten. Die
stabiliteit zoekt men dan
eerst - en dat doet ook de
meest brave burgerlijke
theoloog - creatief in
zelfverzonnen oplossingen
zwemend naar de bestaande
tradities. In het meer
persoonlijke zoals besproken
in de volgende afdeling komen
dat soort zaken aan de orde.
Ten slotte is er dan Heer
Vishnu, de god of de
persoonlijke orde van het
behoud, die de geschapen
cultuur dan moet behouden en
grondvesten in een klassiek
idee van wijsheid dat van
respect is voor dit proces. En
zo ontstaan dan de religies.
Precies op deze manier, met
het inzicht in de noodzaak van
een godheid die orde op zaken
komt stellen, konden de Joden
b.v. hun Messias voorspellen
als de behouder van hun liefde
voor Jaweh. En precies zo
staat het ook in de Bhagavad
Gîtâ (4:
7)
opgetekend uit de mond van
Heer Krishna zeggende dat Hij
er telkens weer om die reden
is. Het
woord god en het woord orde
zijn lang, tot aan de laatste
fase van wijsheid en behoud
toe, uitwisselbaar en het is
in deze eindfase van behoud
dan ook dat de persoonlijke
aard van dienstverlenen aan
dit ideaal uiteindelijk komt
bovendrijven: de svarûpa.
Zo zegt Heer Kapila tegen zijn
moeder: 'Ik gaf uitleg over de
vier afdelingen [naar de geaardheden en
de transcendentie daarboven *] van
identiteit [svarûpa] in
toegewijde dienst alsook het
niet waarneembare van de
beweging der tijd [de
conditionering] die de levende
wezens voortdrijft. Voor het
levend wezen zijn er vele
wijzen van materieel handelen
in onwetendheid, die
voortkomen uit het werken voor
een materieel resultaat
[karma] mijn beste moeder,
waarvan de ziel die dat
bestaan binnengaat zijn eigen
manier van doen niet begrijpt
(S.B. 3.32:
37-38).
Heer Krishna zegt daarover
tegen zijn neef Uddhava: 'Net
als iemand die verblind door
de drank zich niet bewust is
van de kleren die hij draagt,
slaat hij die van de
volmaaktheid is, zie je, er
geen acht op of het lichaam
zit of staat, naar Gods wil
vertrekt of door het lot
beschikt [een nieuw lichaam]
verwerft, omdat hij zijn
oorspronkelijke positie heeft
bereikt [zijn svarûpa].
(S.B.11.13:
36). De
svarûpa, de
persoonlijke identiteit met
God is het doel van de
zelfverwerkelijking. En zo
zien we dan stap voor stap de
filognosie ontstaan van de
mens die zich, al mediterend
en voor zijn expressie
mantra's of gebeden oefenend,
ontwikkelt van feitenkenner
tot mediteerder en van
mediteerder tot een gelouterde
toegewijde met een eigen
identiteit en missie. De
feitelijke vraag in deze
spirituele sectie handelt over
wat nu precies bewustzijn is.
In de wetenschapssectie werd
duidelijk dat de natuur in het
cyclische van de tijd de maan
tegenover de zon plaatst. Er
is zoiets als een natuurlijk
bewustzijn dat staat tegenover
een cultureel bewustzijn dat
het niet zo nauw neemt met de
externe validiteit van de
tijdmeter. Het feit dat de
cultuur compleet met haar
religies, neigt te vervallen
in een valse behoudzucht van
een politiek van een voor het
geld gemanipuleerde tijdorde,
bederft het spirituele zicht
op de traditionele religie als
een einddoel van zich
spiritueel ontwikkelen. De
religie, zichzelf ziend als de
genade voor die erfzonde tegen
de natuur in, staat met haar
gelovige behoud van die genade
tevens voor het verraad aan de
natuur dat ze daarmee de hand
boven het hoofd houdt. De
hervormer die in de spirituele
mens schuilgaat wil het
anders: hij is alternatief,
een rebel en zet zich af als
een aanklager voor het gerecht
van God die door de rest van
de maatschappij makkelijk
wordt weggezet als een ketter.
Maar de evolutie dringt en de
vooruitgang moet er zijn als
we niet met de politieke
opposities in dit conflict
willen vervallen in nationale
en internationale oorlogen.
Met de filognostische herstart
van de bemiddeling in de
liefde voor de kennis in
dezen, keren we dan weer terug
naar het Heilige Zelf dat we
dan moeten leren dienen met
regelmaat en orde zonder nu
direct te zeggen welke
religieuze traditie of Godheid
zou overwegen in die praktijk.
Spiritueel de zaak openhoudend
kennen we dan dat Zelf dat van
bewustzijn is temidden van de
tegenstellingen van de wereld
en dat gekenmerkt wordt door
nog twee andere eigenschappen.
Dat is de eigenschap van de
eeuwigheid en de eigenschap
van het geluk. De spirituelen
zijn kort gezegd op zoek naar
dat bewustzijn van de
dualiteit van de tijdgebonden
wereld dat duurzaam is
enerzijds en gelukkig maakt
anderzijds. Het ware zelf
kennen we vedisch bij de
kwaliteiten van sat, cit en
ânanda, ofwel als zijnde
eeuwig, bewust en gelukzalig.
Het eeuwige noemt men wel
tijdloos maar is het dus,
dualistisch gebonden als men
is met een lichaam, niet. Het
aspect van het eeuwige bestaat
uit - of bij de genade van -
de wetmatigheid en
onvermijdelijkheid van de
natuurlijke orde van de tijd
(In de volgende sectie zullen
we de citaten hiervoor op een
rij zetten). Dat is wat het
bewustzijn stabiel, sacraal,
goddelijk, etherisch maakt en
geheugen geeft, dat is wat het
bewustzijn werkelijk maakt als
een tweede kenmerk van het
zich kennende zelf. We zijn
ons dat ware zelf dus niet
zozeer bewust als gevolg van
het met weekdagen ingaan tegen
data op basis van een
baatzuchtig nevenmotief, we
zijn ons dat zelf bewust op
basis van die duurzaamheid van
de door natuurwetten beheerste
materiële werkelijkheid
van de tijd van maanfasen die
door zonnedata heenlopen als
meer natuurlijke signaaldagen
van orde tegen de achtergrond
van de ether, de integriteit
van het krachtveld dat ook de
sterren hun plaats geeft. Het
loslaten van het ego van
geïdentificeerd zijn met
baatzuchtige motieven geeft
een gevoel van - en ook een
inzicht in de - verlichting.
Het inzicht is dan dat men
niet echt bewust bezig is als
men begaan is met het ego van
de standaardtijd; men is pas
bewust bezig als men uitgaat
van het ware zelf van het
bewustzijn van de natuurlijke
tijd dat stabiel en gelukzalig
is. Een last valt er mee weg
en een geest ontwaakt ermee,
al is het, religieus,
misschien alleen nog maar op
een culturele zondag i.p.v. op
een natuurlijke lunaire
signaaldag om te beginnen. De
duurzaamheid echter van dat
geluk vereist meer dan het
geluk van eventjes niet voor
materieel verlies en winst
onder de stress en angst
lijden van de last der
erfzonde. Daarvoor moeten we
ons bewust zijn van wat nu
eigenlijk de verduistering van
dat inzicht en bederf van dat
geluk inhoudt: het niet
werkelijk dienen van die
stabiliteit van het natuurlijk
bewustzijn, het niet, tezamen
met de overige normen en
waarden, met de zon gelijk
staan van je klok en met de
maan gelijklopen van je
week-orde. Het is om deze
reden van opgesloten zijn in
de gevangenis van de
standaardtijd dat op de
index-pagina van de site van de
Orde van de Tijd
staat: 'een platform voor een
alternatief tijdbewustzijn',
met als symbool de zes-puntige
ster van de filognostische
indeling van niet alleen maar
zes geschrikkelde
tweemaandelijkse seizoenen in
verhouding tot een er tegen
indraaiende sterrenhemel
hebben, maar ook van de orde
van de zes logisch
samenhangende, multicausaal op
elkaar inwerkende zienswijzen
van het denken ingericht naar
methode, feitelijkheid,
analyse, spiritualiteit,
persoon en politiek. In dit
perspectief is de
spiritualiteit dan een
onmisbaar onderdeel om het
bewustzijn te zuiveren, zodat
men enerzijds naar beneden en
in de richting van het
concrete meer
(natuur-)wetenschappelijk
denkt en handelt en anderzijds
naar boven toe meer
persoonsbewust politiek
vooruitstrevend kan zijn. De
tijdloosheid van het
spirituele op zich is dus een
illusie, net zo goed als een
bepaald materieel georiënteerd
tijdbewustzijn dat op zichzelf
denkt te kunnen voortbestaan
dat is. De stabiliteit wordt
gevonden in het komen tot je
hoogst persoonlijke evenwicht
in dezen, in het hoogst
persoonlijk overwinnen van de
menselijke zwakheden ook die
het bewustzijn vertroebelen,
in het scheppen, of beter
gezegd ontdekken, van een
zekere orde en discipline en
in het behouden en inpassen
van die orde in de bij natuur
en traditie reeds bestaande en
behouden orde. En ook deze
gang naar boven in de richting
van een zich gelijkrichten met
de ziel in een groter
overzicht is dus, enkel
lineair begrepen, zoals
we al zagen, op
zichzelf bezien ook weer een
illusie. De stadia van
meditatie in de ashthânga
yoga van
in het Westen m.n. B. K. S. Iyengar
worden ook door haar aanhangers
niet strikt lineair gezien,
maar meer als een lotusbloem
van door elkaar heenlopende en
op elkaar inwerkende
spirituele bloembladen of
leden (anga's). Pas als
de gang naar 'boven' in de
richting van de abstracte God
gelijkstaat aan een gang naar
'beneden' in de zin van een
concrete vorm van respect voor
de naaste waarin de
heiligheid, de wijsheid, al de
talenten, de weelde en de
saamhorigheid wèl harmonieus
samengaan, is er de
volkomenheid van de mens die
de filognosie beoogt met haar
wetenschappelijke liefde voor
de feiten van het universum,
de principes van de geest en
de politiek omtrent de
persoon. Voor
de spirituele afdeling komt zo
het accent anders te liggen:
van structureel betrokken zijn
in een wetenschappelijke zin
raakt men principieel
betrokken. De concrete vraag
die dan rijst is hoe de
discipline er dan praktisch
uit zou zien van dat
alternatieve tijdbewustzijn.
Dus zijn er geen tabellen meer
van een tijdstructuur, maar
gedragsaanwijzingen,
principe-besprekingen,
waarde-inschattingen en grafische
voorstellingen. Zo
is er dan een encyclopedisch
opgezette zelfhulpsectie, een
boek apart haast, genaamd 'De
Andere Regels',
dat de verschillende leden van
overstijging terwille van een
gelukzaliger zelf verdeelt in
acht secties betreffende het
dagelijks leven, zaken doen,
afspraken maken, relaties
hebben, getrouwd zijn,
sporten, met het lichaam
omgaan en seksueel zijn die
met de genoemde acht anga's
van de yoga samenhangen.
Daarna zijn er dan
hoofdstukken over het idee van
reïncarnatie
in relatie tot een zekere
angst voor de tijd; wat
de essentie
van de spiritualiteit nou
precies behelst; wat de
relatie van ons onderwerp met
de
seksualiteit is;
hoe precies de
filognosie in spirituele
termen dialectisch klinkt en
wat in de zin van een
integraal overzicht van de
verschillende indelingen van
begrippen haar feitelijke
structuur is. * De vier identiteiten
naar de geaardheden en de
transcendentie staan bekend
als het
Spel van de Orde dat de mens speelt
in zijn identiteit van het
functioneren
met een zekere ervaring
wat betreft de vier klassen,
de vier vormen van status, de
drie geaardheden en de acht
niveaus van transcendentie . Afbeeldingen: Het
schilderij met de Jezus is van
Jeroen
Bosch. Het heet 'Christus
draagt het kruis' en is
van 1485-1490, olie op paneel
76.7 x 83.5 cm en is te vinden
in het Musée des Beaux-Arts te
Gent in België. De ets met
de vogels is van M.C. Escher.
Het is een houtsnede van vier
blokken geprint, en is
getiteld 'Zon en Maan'
. Het is van 1945 en meet 25.1
x 27 cm. De
portretten van de
transcendentalisten zijn van
links - boven naar beneden:
Osho, Jan Foudraine, midden:
Alan watts en Ken Wilber en
rechts en profil J.
Krishnamurti. De man met
de fez op is de analytisch
psycholoog Carl Gustaf Jung. Het
beeldje daaronder stelt
Patañjali voor met het lijf
van een slang omdat hij als
een incarnatie van Âdi S'esha
ofwel Sankarshana wordt beschouwd. Het
beeld met de drie hoofden is
een z.g. trimurti uit
India, een afbeelding van de
drie goden S'iva,
Brahmâ en Vishnu in één. Het
plaatje met een ohm-teken erin
stelt een zonnewijzer voor als
een representatie van de wil
van God. Het
plaatje met de gekleurde
velden is een grafische
voorstelling van de
vervlochtenheid van de
verschillende niveaus van
overstijging die in de
Andere Regels worden besproken
volgens de onderwerpen in de
aangeduide velden. De
site lineair als een
perfectie van de causale
illusie:
|