POLITIEK
Samenvatting:
Dit
filognostisch manifest, een manifest over
de liefde voor de kennis ofwel de filognosie,
weidt uit over de thema's van De Orde van de
Tijd met het onderwerp van werk en werkeloosheid
als leidraad om de fundamentele vragen van
oorlog en vrede te beantwoorden. De bedoeling is
tot een heldere leidraad te komen voor de
staatspolitiek in verhouding tot de kulturele en
natuurlijke orde van de tijd en het
tijdsbeheer.
In het eerste hoofdstuk zien we hoe door
een recapitulatie van de geschiedenis we ons
realiseren dat we ons in een evolutie bevinden
van de praktijk van de waarden der bevrijding.
Vervolgens
zien we in het tweede hoofdstuk dat
aangaande het recht van spreken we tot de
conclusie moeten komen dat er om te beginnen
geen politieke oplossing is, maar dat wat
betreft referentie, vorm en gezag we vast zouden
moeten houden aan verandering, tijd en
zelfrealisatie in plaats van aan fixaties,
Heilige Heren, en politieke macht.
In
het derde hoofdstuk komen we tot inzicht
in de misvattingen van de vedisch wortel, de
politieke dialectiek en de
religieus/wetenschappelijke begrippen van
gehechtheid met als conclusie dat een begrip van
hervorming en vooruitgang nodig is dat niet een
andere wereld schept maar dat de door welk
systeem van materiële identificatie ook
geprojecteerde twee werelden verenigt.
In
het vierde hoofdstuk zien we in dat er
een systeem van holistische gezondheidszorg
mogelijk is dat staat voor deze overbrugging van
de kloven der dualiteit.
In het volgende vijfde hoofdstuk wordt de
vraag van de autoriteit beantwoord duidelijk
makend dat de zaak feitelijk draait op het
juiste uitbalanceren van tijdindelingen die
feitelijk iedereen aan het werk zetten en dat
een holistisch antwoord op de dualistische
misvattingen moet worden gebaseerd op een
reëel systeem van status-oriëntatie en
betrokkenheid dat de principes van de ziel
weerspiegelt.
In
het zesde hoofdstuk wordt, de vraag
beantwoordend naar wie deze mensen van
bevrijding zijn, geconcludeerd dat 1) zo'n
systeem van bevrijding wordt gehandhaafd door
een multi-gelovige spirituele discipline die
staat voor de standaard waar men naartoe werkt
in het bieden van een relatief voor alle
individueel en sociaal ego, en dat 2) de staat
en het geld de dienaar zouden moeten zijn met
het worden van iemand i.p.v. een belichaming te
zijn in het opofferen ter wille van een
informatiecultuur van filognosie (houden van de
kennis).
In
het zevende hoofdstuk wordt het
praktische probleem van de uitvoering besproken
concluderend dat voor het probleem van de
representatie, de autoriteit, de economie, het
verkeer en transport en de sociale controle we
de vijf revoluties nodig hebben van
respectievelijk het holisme, de ziel, het
digitale, de lokaliteit en de tijd.
In
het achtste hoofdstuk is de slotconclusie
getrokken dat het probleem van de oorlog alleen
kan worden opgelost door de illusie van de
werkeloosheid op te geven en dat voor het hoog
houden van de vrede men moet vechten voor 1) de
rechten van alle levende wezens op behuizing in
de ruimste zin des woords en 2) de zinnigheid
van respect voor de cultuur, de vooruitgang en
de filognosie (liefde voor de kennis) van de
ziel door het helpen van dropouts en zieken om
hun vertrouwen en betrokkenheid te
herwinnen.
Bestudeer
ook het Politiek
Programma voor een Doelbewust Mensenrechten
Identiteits Bestuur
en
'Een
Kleine Filosofie van
deVereniging'.
|

WERK
EN WERKELOOSHEID:
DEEL
1 | DEEL
2
DOOR:
R.M.
""WIE
NIET-HANDELEN IN HANDELEN
EN HANDELEN IN NIET-HANDELEN ZIET
WORDT INTELLIGENT GENOEMD IN DE SAMENLEVING
EN BEVINDT ZICH OP HET BOVENZINNELIJK VLAK
OOK AL VERRICHT HIJ ALLERLEI
WERKZAAMHEDEN."
Bhagavad
Gita 4:18
INLEIDING
In
het voorjaar van 1999 is er een oorlog gaande in
Joegoslavië. Oorlog betekent onenigheid
over het bestuur van de staat. De tegenover
elkaar staande partijen beschouwen elkaar als
vijanden aangezien de ene orde een bedreiging
zou vormen voor de andere. De Serven met hun
gewelddadige politiek tegen het UCK-terrorisme
worden beschuldigd van genocide. De NATO wordt
beschuldigd van het schenden van het
internationale recht in het overtreden van het
recht van onafhankelijke staten er hun eigen
politiek op na te houden. De NATO noemt de zaak
waar ze voor vechten de wereldorde, en de Serven
hebben hetzelfde argument. De conclusie is dat
er geen internationale overeenstemming is over
hoe of wat deze wereldorde zou zijn. In
werkelijkheid is deze wereldorde een theorie, de
praktijk is een gewapend konflikt.
Redenerend
voor zichzelf en de rest van de gemeenschap van
soortgelijk offeren, is deze schrijver betrokken
bij deze zelfde oorlog, de wapens opnemend van
het intellect: de computer, de pen, de logica,
het argument, etc. 'Hoe zou men met argumenteren
een oorlog moeten winnen?', mag hij vragen.
Daarop kan men antwoorden dat het vinden van een
aanvulling in plaats van een oppositie in de
logica het einde van de oorlog zou zijn voor
zover het hem betreft als een strijder voor de
waarheid. Men kan beweren dat alleen de
dialektiek van het gesproken woord waarheid is
en dat de rest enkel escapisme, lafheid en
leugens zou zijn. Men kan ook zeggen dat te
denken, het op te schrijven en het te bestuderen
voordat men spreekt, de enige manier zou kunnen
zijn voor een praktische oplossing van vrede
daar klaarblijkelijk het gesproken woord heeft
gefaald en men tot een gewapend konflikt kwam in
plaats van tot politieke complementariteit. Op
deze manier bezien wordt theorie de enige
praktijk, terwijl de feitelijke praktijk van het
gewapende conflict in werkelijkheid een theorie
is. Zij die vechten, handelen niet werkelijk,
maar tonen het ware gezicht van de gehanteerde
theorie: de theorie van wereldorde was een
voorwendsel voor overheidsopleggingen die niet
aanvaardbaar zijn voor -in dit geval- de
Servische/NATO volwassen claim van soevereine
macht die de democratische wil van individuele
en soevereine burgers vertegenwoordigt. Deze
gevallen theorie van wereldorde bewijst zichzelf
als een voorstel dat niet kan worden geweigerd,
biedt geen vrijheid van keuze en werkt als een
gebod waartegen geen oppositie mag bestaan. Het
vecht in feite tegen zijn eigen (religieuze)
zelf. Met andere woorden: het is een opgelegd
diktaat en niet een vorm van (religieus)
begrijpen aanvaard door alle
partijen.
Anderzijds
is de theoreticus, de intellectueel, die alleen
maar denkt en voor zichzelf schrijft degene die
werkelijk praktizeert: van hem beseffen we wat
de praktijk van de vrede, de welvaart en de
vooruitgang is en van hem kan men de orde van de
staat leren.
Dus
in eerste instantie hebben we het inzicht van
wat feitelijk theorie en praktijk is. Als het
doel de vrede is, wordt de intellectueel
onderkend als de practicus, terwijl de pratende
politici blijkbaar niet afdoende theoretiseerden
om tot de juiste relativering of complementering
in vrede te kunnen komen en aldus strandden op
het slechts huldigen van een theorie van vrede.
Een andere manier om dit te zeggen is te beweren
dat het gemakkelijker is te spreken dan te
luisteren, dat het makkelijker is om te
schrijven dan om te lezen. Of een wijze zou
kunnen zeggen: zij die spreken van de vrede
praktizeren hem niet. Als dit de essentie van
het konflikt is kunnen we tot het voorstel komen
om te lezen en te luisteren voordat we schrijven
en spreken. Alleen dan kunnen we concluderen of
onze filosofie niet afdoende zou zijn voor het
instellen van een wereldorde in het parlement
van de politieke aanvulling.
Van
deze primaire inzichten over oorlog en vrede
moeten we om te beginnen enkele vragen in
overweging nemen wat betreft de geschiedenis, de
referentie, de aktie en het politieke bestuur
van werk en werkeloosheid. Dit zijn:
INHOUD
1e
gedeelte
Hoofdstuk
1 Wie
heeft het recht van
spreken?
1.1
Een
kleine geschiedenis van de waarden der
bevrijding
1.1.1
Wereldkulturen.
1.1.2
Non-illusie.
1.1.3
Liefde.
1.1.4
Beloning.
1.1.5
Sociale
kwaliteit.
1.1.6
Effect.
1.2
Conclusie
Hoofdstuk
2
Welke literatuur zou moeten worden
gelezen?
2.1
Het
probleem van de
referentie.
2.2
Het
probleem van de vorm van
God.
2.3
Het
probleem van het
gezag.
Hoofdstuk 3
Welke
aktie is de aktie van de
vrede?
3.1
De
vedische
filosofie.
3.2
Politieke
dialektiek.
3.3
Het
begrip van religie, bevrijding en
verlichting..
Hoofdstuk 4
Welk
politiek complement zou de praktijk van het
politiek bestuur moeten zijn?
4.1
De
aard van het
holisme.
4.2
Geestelijke
gezondheidszorg.
4.3
Kan
er enig systeem van formele bevrijding
zijn.?
Volgend op
deze sectie zal er in het tweede deel worden
gesproken over de nog resterende vragen van
leiderschap, verplichting, praktijk en
bescherming.
2e
gedeelte
Hoofdstuk
5 Wie
is de meester van het spel, de
werkgever?
5.1
De
verdelingen en inhoud van een evenwichtig
leven.
5.2
De belangen van de ziel.
Hoofdstuk 6
Wie
zijn de mensen der
bevrijding?.
6.1
Hoe
moet welk systeem van bevrijding ook
worden gediend en gehandhaafd?
6.2
Wat
maak het verschil van de
verlichting?
6.2.1
De staat zou de dienaar moeten
zijn.
6.2.2
Het
is belangrijker om iemand te zijn dan een
belichaming te zijn.
Hoofdstuk 7
Hoe
zou deze praktijk van wereldorde er in
werkelijkheid uit moeten zien?
7.1)
Ten
eerste het probleem van de
representatie.
7.2)
Vervolgens
het probleem van de
autoriteit.
7.3)
Ten
derde is er het probleem van de
economie.
7.4)
Ten
vierde is er het probleem van het verkeer
en het transport.
7.5)
Het
vijfde probleem is het probleem van de
sociale
kontrole.
Hoofdstuk 8
Hoe
zouden we moeten vechten om deze wereldorde
te beschermen en te
verdedigen?
8.1)
Behuizing.
8.2)
Zinnigheid
en
gezondheid.
HOOFDSTUK
1
Wie
heeft het recht van spreken?
Wat betreft de
praktijk van het gesproken woord mag men zeggen
dat het een roeping is, een baan waarvoor men
een werkgever nodig heeft, iemand voor wie men
spreekt. In deze moderne samenleving bevindt het
leiderschap zich in een gespleten positie.
Sedert de Franse Revolutie hebben we
geconcludeerd dat alleen een redelijke
democratie de juiste benadering zou zijn. Men
mag spreken als men een groep mensen
vertegenwoordigt en dan alleen als men aanvaardt
dat anderen hetzelfde doen. Aldus zou men een
parlement hebben van redelijke
vertegenwoordigers die werken voor redelijke
compromissen om ten minste de meerderheid van de
mensen te behagen. Maar de werkelijkheid van de
wereldorde zoals die is aan het eind van de
twintigste eeuw laat ons iets anders zien: net
zo goed ontlenen we onze politiek van
overheidsakties aan een enkele autoriteit,
Heilige Heer, held of genie in de religie of
(politiek/economische) filosofie, en leggen we
botweg deze wijsheid op aan de onwetende massa
die eenvoudigweg heeft te buigen of anders maar
moet barsten.
Als we een
griekse filosoof vragen wat wijsheid zou zijn,
zou hij antwoorden dat de dingen te zien zoals
ze zijn wijsheid is. Zijn de mensen die kiezen
representatief voor diegenen die niet kiezen? Is
de regering derhalve representatief? Het
antwoord is nee. Derhalve hebben we behoefte aan
deze andere autoriteit van wijsheid om de
sociale werkelijkheid te zien zoals die is:
Heilige Heren, filosofen en andere helden
geroemd door de massa's voor hun daden van
bevrijding. In feite, het psychologisch diktaat
van de zinnigheid volgend, kunnen we het ons
niet veroorloven het ene met het andere te
verdringen. De overheid moet het evenwicht
houden tussen dat wat de mensen willen en dat
wat mogelijk zou zijn met het gezag waarvoor men
eveneens dient te spreken. Het feit wil dat deze
andere autoriteiten van de Heer, het genie en de
heldhaftigheid, zichzelf altijd presenteren als
morele autoriteiten: ze vertegenwoordigen de
wijsheid van de sociale realiteit overeenkomstig
een bepaalde opzet van waarden. Waarden-vrije
wetenschap mag het ideaal zijn van de
vertegenwoordigende regering, maar dat is alleen
zinnig als de gemeenschap die men
vertegenwoordigt heilig is. Voor het begrip van
wereldorde hebben we daarom allerlei soorten van
Heilige Heren in allerlei culturen die de
waarden der bevrijding prediken. De vorm die ze
in ieder tijdperk aannemen verandert met de tijd
en de plaats. Om tot een conclusie te kunnen
komen naar welke autoriteit we zouden moeten
luisteren naast de democratische eisen van de
gewone man, zouden we ons moeten afvragen wat
het gemeenschappelijk thema in de geschiedenis
van deze opzet van morele waarden zou
zijn.
1.1 Laten we
een grove schets bekijken van deze geschiedenis
van de waarden der bevrijding (ze zouden ons
bevrijden van het dienen van onwetendheid en ons
werknemers maken van de eeuwige
ziel).
fig
1
---
EEN KLEINE GESCHIEDENIS VAN DE WAARDEN DER
BEVRIJDING ---
|
TIJD\DOELSTELLING:
|
NON-ILLUSIE
|
LIEFDE
|
BELONING
|
SOCIALE
KWALITEIT
|
|
|
KULTUUR
|
|
EFFECT
|
3000
BC
500 BC
500 BC
0
630
1700
1800
1950
1970
1998
|
vedisch:
aziatisch:
platonisch:
christelijk:
mohammedaans:
cartesiaans:
democratisch:
economisch:
vergelijkend
filognostisch
|
waarheid,
rituelen,
wijsheid,
waarheid,
bekentenis,
waarheid,
matiging,
bezuiniging,
waarheid,
eerlijkheid,
|
zuiverheid,
trouw
moed,
trouw,
schenking,
indeling,
voorbehoeding,
belasting,
liefde,
loyaliteit,
|
soberheid
contemplatie,
matiging,
billijkheid,
vasten,
orde,
regulatie,
lonen,
rechtgeaardheid,
delen
|
mededogen.
harmonie.
gerechtigheid.
empathie.
bedevaart.
volledigheid.
compensatie.
sociale zekerheid.
geweldlooshied.
helpen.
|
discipline
gemeeschap
politiek
opoffering
vrede
wetenschap
revolutie
wet
eenheid
sociale controle
|
Natuurlijk
kan iedere historicus en subcultuur deze schets
van onze morele evolutie in twijfel trekken, de
schrijver staat open voor verdere discussie en
argumentering. Maar hoe dan ook is hier een
begin van begrip voor wat we hebben opgebouwd
wat betreft het recht van spreken. Het morele
gezag dat politici zegt hoe ze de onwetendheid
van de massa's tegenwicht moeten bieden heeft
door de eeuwen heen deze thema's van de
behartiging van de belangen van non-illusie,
liefde, beloning en sociale kwaliteit ontwikkeld
met een verschillend effect. Om te beginnen:
vanuit het gezichtspunt van de evolutie is het
van belang om deze tijd-lijn te hebben (hoe
discutabel dan ook). Van de ontwikkeling in het
verleden kan men de toekomst voorspellen en
zodoende komen tot een beschrijvende leidraad
(hoewel altijd onderhevig aan een paradigma van
cultuurbeheersing), die een antwoord kan bieden
op onze eerste vraag. Deze beschrijvende
leidraad is geprojecteerd op De Orde van de
Tijd, het internet participatie-platform dat een
paradigma van alternatief tijdbeheer voorstelt
als een aanvulling op het bestaande beheer van
de standaardtijd. Hun opzet
van waarden
beschrijft de bovenstaande geschiedenis in het
kort als een op aarde nederdalen van de
goddelijke waarden (de vedische) die via
disciplinaire principes (de roerigheid der
geschiedenis), zich schikkend naar de sociale
werkelijkheid (de democratische opzet van
waarden), uiteindelijk de praktische uitkomst
bieden van menselijke deugden (filognosie of
liefde voor de kennis).
Zonder een
uitvoerige argumentatie over de hier en daar
geforceerde indeling in vier categorieën
van systemen die er ten minste tien claimen
(zoals de christelijke tien geboden), kunnen
belangrijke inzichten worden ontleend aan dit
schema.
1.1.1
Van deze
tijdlijn kan men betreffende de
wereldkulturen een geleidelijk proces van
het komen tot een wereldorde aflezen. Eerst is
het beperkt tot India, dan verspreid het zich
tot China, dan komt het in het Midden Oosten en
Griekenland, arriveert het in het grotere
Europa, dan bedekt het de gehele westelijke
hemisfeer en vervolgens dekt het de hele wereld
in een economisch rechtvaardige, democratisch
bevrijde en multi-gelovige tolerante cultuur van
houden van de kennis (informatiecultuur). Dit
laatste begrip van filognosie bevindt zich in
een ontwikkelingsproces in het hart van de
informatiecultuur met de zo geheten digitale
revolutie van het nieuwe medium internet,
vanwege waarvan deze beschrijving
zelfbevestigend en voorlopig is. Maar het
beantwoordt aan de eis van voorspelling en
beschrijving zoals geformuleerd.
1.1.2
Het thema van
non-illusie dat alle waardensystemen
gemeenschappelijk hebben als de eerste
doelstelling schijnt een onduidelijke
geschiedenis te hebben: in ieder tijdperk is
waarheid de algemene waarde in het vechten tegen
de rampen van misvatting en verbijstering die de
mensheid zouden straffen voor haar kultuur van
illusie, leugens en hypocrisie. Om dit gevaar af
te wenden moet de illusie tegenwicht worden
geboden met waarheid: maar hoe het te
definiëren en garanderen? Op de eerste
plaats zou het worden gedaan met rituelen (om de
inbeelding van de macht weg te nemen). Dit kan
worden waargenomen vanaf de vroegste kulturen
tot op de dag van vandaag, maar was nadat
Azië het kultiveerde nooit meer helemaal de
overtuiging. De griekse filosofen predikten de
nuchtere zin voor de waarheid die later
culmineerde in de wetenschappen van de
westelijke hemisfeer die hun waarheid bewezen
door middel van de praktijk van instrumentele
toepassing, aldus dominant wordend (niet in het
minst door oorlogs-technologieën). De
cartesiaanse filosofie riep om het principe van
de twijfel in dienst van de waarheid en de ziel
dat nu beoefend in de nieuwe fysica wordt
gepraktizeerd in achting voor De Algemene
Relativiteitstheorie. Dit zou uiteindelijk de
democratische ontnuchterende matiging veilig
stellen in achting voor ieder zijn belang door
economisch realistische beperkingen in de
uitgaven en zelfs schulden van de staat zelf in
het spenderen ter wille van rechtgeaarde en
zinnige verdelingen. Het moderne begrip van
eerlijkheid welk kan worden waargenomen in de
welhaast onbeperkte vrijheid van de media (met
name de televisie) als een niet-repressieve
benadering van de menselijke zwakheid, was na de
christelijke liefde voor de waarheid en de
mohammedaanse nadruk op bekentenis de essentie
van het realiseren van een nieuwe zin voor de
waarheid van herboren zijn in dienst aan een
wereldorde. Illusie wordt geleidelijk overwonnen
met behulp van een collectieve bekentenis in de
kultuur van de media die het overnam van de
beslotenheid van de religie. Eerlijkheid zou de
natuurlijke deugd zijn die resulteert uit deze
groei van het respect voor de nuchtere waarheid,
of die nu gewenst is of niet.
1.1.3
Het tweede thema van
bevrijding is dat van de liefde. Alleen
liefde zou de duivel der vernietiging buiten de
deur houden, maar hoe moet dat worden begrepen,
gepredikt en in praktijk gebracht? Vanaf de
vroegste tijden is de liefde anders benoemd. In
de Veda zou deze liefde de loyaliteit en
zuiverheid van lichaam en geest zijn die men
moet bereiken door religieuze oefening. De
zuiverheid vergetend verraadt de tijdlijn een
geleidelijke nederdaling op aarde van de liefde.
Misschien niet zo zuiver is trouw aan het
(aziatisch) begrip van de staat, het huwelijk en
de familie vandaag de dag nog steeds het
dominante thema van de liefde. Bij de Grieken
werd het moed genoemd (standvastigheid in Rome),
de moed om een standpunt in te nemen, consequent
te zijn in de praktijk ervan en aldus de Godin
der genade en liefde te bereiken. De
christelijkheid die eveneens loyaliteit
benadrukte moest de Mohammedaan onder ogen zien
die van liefde ook een systeem van schenkingen
ter wille van God maakte. Hoewel later na de
middeleeuwen het was begrepen als een functie
van juiste verdelingen
(cartesiaans/wetenschappelijk) en een
democratische voorbehoeding van de voor de
economische rechtvaardigheid noodzakelijke
matigingen, draaide het er uiteindelijk op uit
dat de harde kern van de liefde niets meer en
minder is dan een systeem van belastingen dat de
liefde van de staat voor de individuele
behoeftige persoon (stichting, kultuur,
onderneming) zou formaliseren. Verarmde landen
zouden de economische waarde ervan missend. er
meer problemen mee hebben om maatschappelijke en
sociale liefde hoog te houden. Later in de
tweede helft van de twintigste eeuw werd deze
liefde herkent als zijnde misschien te
materialistisch en werd ze onderworpen aan de
revoluties van de politiek (de culturele
revolutie), de wetenschap (de kuhniaans
paradigmatische revolutie) en het natuurlijke
leven (de sexuele/psychedelische revolutie).
Liefde werd sedertdien gewoon bij de naam
genoemd en behoefde alleen loyaliteit
(inter-gelovig of vergelijkend) aan de eigen
aard (filognosie...' je eigen interaktieve
website') om echt te zijn. Heden ten dage kan
het bevrijdende van de liefde worden gevonden in
de capaciteit, de gelegenheid en de wil om het
eigen materiële belang op te offeren op het
apollinisch altaar, de computer, voor het heil
van de interaktieve wereldorde (het internet):
een ieder mag zijn eigen liefde & revolutie
hebben, sexueel of niet, bewust ondersteund door
de individuele staat, religie danwel subkultuur
of niet.
1.1.4
De
derde doelstelling die wordt gevonden met de
kulturen der bevrijding ligt in het bereiken van
een systeem dat of opvatting die belonend
genoeg zou zijn om een uitvoerbaar idee van een
praktijk of samenleving te hebben. Er is een
scala van gepraktizeerde waarden in de diverse
systemen en het is zonder verdere
systematisering onmogelijk om een uitweg te
vinden uit deze kulturele verwarring over wat de
juiste bekrachtiging van een wereldkultuur zou
zijn. Van de gedragswetenschappen mogen we
stellen dat er de positieve en negatieve sanctie
is die men niet moet verwarren met de straf en
beloning. Zowel straf als beloning zijn
positieve sancties en alle culturele vertoog
erover bloeit op het eerste onderscheid van
sanctioneren: moeten we, om te beginnen, 'de
onwetenden' negeren of niet? Negeren zou
inhouden dat de kultuur het risico loopt zelf
onwetend te zijn.: onwetendheid is een gebrek
aan kontrole en kan niet het doel zijn van de
kultuur. Dus is er altijd religieuze
bekeringsdrift, politieke oorlog, en onenigheid
of paradigmatische strijd wetenschappelijk. Laat
ons nu de geschiedenis van deze predikende
oorlogvoering en kennisvolle onenigheid (in het
engelse woorden boek is fugue omschreven als een
verstoorde mentale toestand) nader in overweging
nemen. Op het eerste gezicht lijkt het dat
soberheid de doelstelling van de praktijken van
de liefde terwille van de non-illusie is. Eens
was sober zijn een beloning: men bereikt de
serieuze en formele geestesstaat, vindt er
kontrole in en geniet het geluk van de
rechtgeaarden. Dit is het oorspronkelijke
vedische uitgangspunt. Overeenkomstig die
kultuur zijn we het sedertdien niets dan kwijt
aan het raken. Voor de aziatische Boeddhist en
aanverwante filosofieën, wordt de beloning
gevonden in het inzicht: de contemplatie of
zelfs beter, het verlichtte vermogen tot
contemplatie is de doelstelling van de rituele
trouw van de mediterende. Het hoefde niets
serieus meer te zijn, een lachende Boeddha is
ook wel goed. Naast die lol van de contemplatie
als beloning realiseerden de griekse filosofen
zich dat matiging de ultieme praktijk van de
beloning was. Een gebrek aan beheersing zou
altijd in straf eindigen. Dus is beloning
geassocieerd met matiging. Later met de
arabische benadering vond men dit zelfs in
vasten: men kan alleen van voedsel - de ultieme
beloning - genieten als men het vasten ervan
breekt. En gelijk hebben ze, de moderne medische
wetenschap zegt dat men op die manier zelfs
langer leeft. De christelijkheid echter daarvoor
vestigde de doelstelling van de liefde voor de
non-illusie als billijkheid in rede en misschien
ook in wetgeving om een ieder zijn liefdadige
deel van de gemeenschappelijke welvaart te
geven. Later besefte de wetenschap vanuit het
cartesiaanse gezichtspunt dat je instellen op
een behoorlijke orde het onvermijdelijk gevolg
zou zijn van het het hebben van juiste
indelingen voor het probleem van de waarheid.
Aldus kwamen we van christelijke billijkheid tot
het paradigma van de staat bekend als de
rechtgeaarde regulatie van lonen stap voor stap
gevestigd middels democratie, economische
theorie en multiculturele menselijke
gerechtigheid. De vraag is of we werkelijk delen
bereikt hebben met deze praktijken. Ieder
paradigma zou een systeem van beloning
formuleren en een ieder negeren, verdringen,
(sociaal) uithongeren en vernederen die niet in
dienst van het systeem is (oorspronkelijk
christelijk verbrand op de brandstapel wegens
ketterij en hekserij). Daarom wordt de missie
der filognosie gevonden in de realisatie dat
eerlijk te zijn met en trouw te zijn aan ieder
lid van de samenleving en dus aan en met de
samenleving in zijn geheel, betekent dat men
deelt, niet alleen in de plicht van het brengen
van offers, maar ook in wederzijds kultureel en
economisch respekt. Waarom zou enige niet in
dienst zijnde vrijwillig werkende voor zijn
eigen kultuur in zijn private
niet-commerciële ondernemende opofferingen
minder respect verdienen dan iedere verplichtte
werknemer in zijn afhankelijke commerciële
wedijver en carrière ambities? Wie zijn
wij om te oordelen over ieders eigen
betrokkenheid bij de samenleving en te zeggen
dat deze aktie alle beloning verdient en die
aktie hoegenaamd geen enkele. Het is precies
deze oppositie van de monetaire
tewerkgesteldheids-beloningen filosofie van
macht en kontrole die zijn eigen onwetendheid op
de slagvelden van redeloze oorlogen tegenkomt.
Als het UCK/Kosovo bestuur erin geslaagd zou
zijn effectief een beroep te doen op
ondersteuning door de servische staat en ze ook
gekregen zou hebben, dan was de noodzaak van
terroristische aktie en de eruit resulterende
oorlog er nooit geweest. Met het geld na
één maand verspild in deze oorlog
zou heel Kosovo ten minste tien jaar een
perfekte economische ondersteuning hebben gehad.
Aldus bezien staat de filosofie van belonen dus
centraal bij de handhaving van de vrede en de
welvaart. Als de praktijk van het delen in
wederzijds (economisch/cultureel) respekt er zou
zijn geweest, had de oorlog niet kunnen bestaan.
De fundamentele fout in het denken en de
filosofie wordt gevonden in deze filosofie van
belonen: zo gauw de vrede zich niet realiseert
dat ze gebaseerd is op de eenvoudige beloning
van aanpassing in rechtgeaardheid (van ' de
offers aan de voeten van de Godheid') komt het
systeem ten val door zijn misvattingen over
macht en kontrole die niet aanvaardbaar zijn
voor de andere kultuur. Men zou om het zo te
zeggen wettelijk verplicht moeten zijn een
medaille of zoiets uit te reiken voor het feit
dat men niet een crimineel of anderszins ziek
is.
1.1.5
De kleine
geschiedenis van de waarden der bevrijding vindt
zijn voleinding in de worsteling voor
sociale
kwaliteit..
Wat precies zijn de waarden die ons de
samenleving geven waar we trots op kunnen zijn
in plaats van ons te moeten schamen voor oorlog
in falende systemen van het belonen van de
liefde voor de non-illusie. Deze sociale
kwaliteit is de absoluut noodzakelijke uitkomst
waar we op uitzijn. De uitkomst zou
oorspronkelijk die van het mededogen zijn. Dit
was reeds het geval in de vedische kultuur met
haar dana, liefdadigheid en ahimsa,
geweldloosheid.. Het betekende en betekent nog
steeds respekt voor alle levende wezens. Het zou
de (aziatische) harmonie en de (platonische)
gerechtigheid van een (christelijke) empatische
medemens zijn. Dit werd zo begrepen in de oude
tijd en is vandaag de dag nog steeds van
toepassing. Alleen dit resultaat van het leven
naar de regels zou de moeite van de opofferingen
waard zijn. In het Midden-Oosten realiseerde men
zich dat dit alleen kon worden bereikt door
middel van de bedevaart: de bewuste praktische
zoektocht naar je oorspronkelijke zuiverheid en
onschuld. De genade van God moest aktief gezocht
worden, zonder dat zou de zonde niet genoeg
gedomineerd worden om van ondergeschikt belang
te zijn. Dit thema wordt tegenwoordig gevonden
in de spirituele zoeker die reizend, zappend en
surfend de kulturen onderzoekt op alternatieven
van zelfrealisatie. Wetenschappelijk werd vanuit
de cartesiaanse methode ingezien dat het de
ultieme praktijk van 'genade' zou zijn zoveel
mogelijk elementen in de orde van je waarheid in
te corporeren. Een dergelijk holisme was niet
een eenvoudig religieuze (kath-holos, het geheel
betreffende) uitvinding maar was ook een
handelen op het profane vlak met al zijn
verborgen goddelijkheid en 'Orde van God'. De
democratie realiseerde zich dat allen moesten
worden gecompenseerd voor de repressie van het
systeem dat zich tegen hen keerde: we zijn
moreel verplicht minderheden te helpen en bomen,
vluchtelingen, drop-outs, gestrande walvissen,
guru's en zieke zeehonden te beschermen.
Uiteindelijk realiseerde het sociale genius dit
in de vorm van een sociale uitkering of basis
inkomenszekerheid en aanpassingsbeloning voor
het helpen van alle meelijwekkende schepselen
met een behoefte aan christelijk mededogen. Als
een kind van de zestiger jaren realiseert de
volwassenheid van de negentiger jaren het
verborgen thema van deze predikende
slachtoffers: doe me geen kwaad, doe het goede.
Wees geweldloos, bescherm de dieren, wordt een
vegetariër, bescherm de zeeën, bossen
en amerikaanse Indianen en vecht tegen
verontreiniging (van welke aard dan ook),
nucleair afval en alles wat slecht is voor het
van leven krioelende milieu. Geweldloosheid is
de missie van de inter-gelovige tolerantie en
aktie. Het basis idee in dezen is ten slotte:
zijn we bereid alles en iedereen de hulp te
bieden die er nodig is? Vanwege onze
paradigmatische, menselijk egotistische en
dierlijke zwakheden en beperkingen is het
moeilijk er meer dan een paar te helpen
overeenkomstig onze filosofieën van
beloning. De uitdaging is te komen tot een orde
en filognosie die zich zou inrichten voor een
volledige wereldorde en voor de behoeften van
ieder levend wezen. En welk paradigma zou dat
zijn? Zeker is dat van deze laatste waarde van
sociale kwaliteit moet worden geconcludeerd dat
het een één of andere holistische
optie van kultuur moet zijn in respekt voor de
vrijheid van keuze van een ieder waarvan hierna
verder de
overwegingen.
1.1.6
Na de
realisatie van de sociale kwaliteiten bereikt
met onze kulturen van bevrijding luidt de vraag:
'wat was hun effect?'.
Het bereiken van een zekere kwaliteit kan zelfs
het tegenovergestelde effect hebben. Het duits
fascisme vechtend voor een 'arische' beschaving
bereikte de totale zelfvernietiging niet de
eenvoudige regel inziende dat men anderen niet
moet aandoen wat men zich zelf niet wenst. Dit
is dus de proef op de som: werkte onze theorie,
onze kultuur werkelijk? Realiseerde de vedische
kultuur haar macht over de wereld zoals ze dat
al duizenden jaren heeft geprobeerd? Het
antwoord is nee. Ze brachten zelfdiscipline tot
stand in een dergelijke mate dat het heden ten
dage in India belangrijker lijkt elkaar met rust
te laten (in het aanbidden van de Godheid) dan
elkaar te helpen. Hoewel een zooitje en bij
tijden in hoge nood is ten minste de vrede
bewaard. Moeder India met haar vedische
filosofie is de oorspronkelijke geestelijk
leraar (denk eraan dat zelfs de Bijbel in
Genesis melding maakt van " de zonen van God"
die van over de bergen kwamen), maar de praktijk
van een wereldorde moet komen van de diverse
nationale plichtsbetrachtingen. Als de discipel
de leraar niet van dienst is, is de lering
mislukt. Dus wat hebben we tot dusverre bereikt
in respekt voor de uiteindelijke discipline?
Kort gezegd: de aziatische harmonie bouwde een
niet te corrumperen gemeenschapszin op die in
hoofdzaak politiek expliciet gehandhaafd is door
China hoewel ten koste van de vrijheid van
meningsuiting. En dit was al zo voordat de
Christenen hun grieks filosofische ideeën
van het juiste offeren in overeenstemming met de
gereformeerde romeinse keizer, de Paus,
predikten. Dit goede van de maatschappelijke wil
culmineerde in de wereldwijde kultuur van vrede
genaamd de Islam, die weliswaar het juiste idee
van de Jihad zo nu en dan kon missen, maar
niettemin de intelligentie handhaafde van het
christelijke lam van opoffering (zolang als de
Christenen het ondersteunen). Dat deze vrede als
resultaat op zichzelf niet genoeg zou zijn werd
reeds ingezien in de 17e eeuw waarin de (ook
vedische) reformatie leidde tot de verlichting
van de westerse geest met alle wetenschappelijke
en artistieke vruchten van boete en toewijding.
De Paus vreesde voor het ergste, bevocht het,
zichzelf reformerend, met alle geweld en bleek
terecht bezorgd te zijn in het zicht van
revoluties die grote onrust creëerden in de
wereld: we verloren de beheersing en bevonden
ons in zelfvernietiging met de achteraf toch
niet zo verlichtende prestatie van de moderne
wetenschap. Heilige wonderen van de wetenschap
zoals het buskruit, klokken en meer ontwikkelde
toepassingen waren niet makkelijk te beheersen
door mensen die zich niet werkelijk realiseerden
welke discipline nou eigenlijk nodig zou zijn
voor de handhaving en het bereiken van een
beschaving ermee. Het had iets te maken met het
vedische arische en de swastika, maar
één of ander raciaal ego was er
niet mee overwonnen. Eerst moest enig koloniaal
karma van valse overheersing zich tegen zichzelf
keren. Op één of andere manier
overleefde de wereld deze bittere aanvang der
verlichting en zelfrealisatie die later zoet zou
uitpakken zoals een vers in de Bhagavad Gita
(18:37) dat stelt. Bevrijding zou vroeg of laat
worden gevonden in een gemeenschappelijke orde,
tegenwoordig bekend als de internationale
overeenkomst van gerechtigheid, mensenrechten en
economische intelligentie die een gooi doet naar
een behoorlijke wereldorde (met zijn
sanctionerende en staat-gewijze 'geestelijke
gezondheidszorg'). Deze (inter-gelovige)
'eenheid' zou geen valse oppositie creëren
tussen Oost en West, gemeenschaps- en kapitale
belangen en soortgelijke complementen van
wijsheid. Niettemin bestaat de klacht van het
verval: meer misdaad, meer drugs, meer politieke
onenigheid en wat het nieuws ons ook maar ter
verdere overweging voorschotelt. Het effect dat
er nog aan ontbreekt is het herstel van de
sociale kontrole, het begrip dat het meest
vervuild is door alle onrijpe kulturele pogingen
tot individuele overheersing. Nog steeds is
echter de sociale kontrole, gehandhaafd door de
aziatische optie in feite binnen families,
(Islamitische) staatsmonopolies en (ook
christelijke) religieuze orden de cohesie waar
we in feite op leven. Tot welke orde de wereld
ook moge komen, sociale kontrole in respekt voor
de andere effecten van de voorgaande kulturen,
moet het uiteindelijke effect zijn, daar zonder
een sociale definitie geen paradigma van
(wereld-) kultuur kan bestaan.
1.2)
Conclusie.
Wat betreft het recht van spreken mag dit
hoofdstuk hebben aangetoond dat alle kulturen
hun eigen inbreng hebben en daarbij behorende
recht van spreken als het gaat om een opdoemende
wereldkultuur. Deze laatste aangelegenheid is
iets waar men in moet geloven om het te kunnen
waarnemen (zoals met het gaia-brein van de
mensheid: internet). Als men de kleine
geschiedenis van de waarden der bevrijding
overziet, die niet waardenvrij is maar gevoed
wordt door een ideaal van praktische orde, kan
men makkelijk verklaren dat de religieuze God en
de kultuur dood zijn en ons worden betekenisloos
is voorbestemd uit te lopen op een chaos van
natuurlijke (informatie-)entropie. De rest van
dit manifest zal gewijd zijn aan het zoeken van
antwoorden op de elementaire vragen die
voortkomen uit deze 'zelf'-geconstrueerde
logische overtuiging van de waarden in evolutie
zoals hierboven in 1.1 gesteld.
HOOFDSTUK
2
2
Welke literatuur zou moeten worden
gelezen?
Bij de
inleiding zagen we dat als het doel de vrede is,
de intellectueel herkend wordt als de practicus,
terwijl de pratende politici in geval van een
oorlog blijkbaar niet genoeg theoretiseerden om
te kunnen komen tot de juiste relativiteit van
complementeren in vrede. Via dat argument kwamen
we tot het inzicht dat te praten misschien
minder van belang is dan te luisteren en dat te
lezen misschien meer van belang is dan te
schrijven. Dit stuk schrijven b.v. is minder van
belang dan de boeken die werden en ondertussen
worden gelezen. De boeken zijn de
vredesverdragen waar we de autoriteit aan
ontlenen om te spreken en de wet te regelen. Als
we de vrede verliezen moeten we terug naar de
studeerkamer en na verdere studie een andere
conclusie op schrift stellen. Welke boeken
moeten dus op de eerste plaats worden
gerespecteerd? Klaarblijkelijk is het wetboek
waar we mee werken meer een gevolg van studie
dan de wortel ervan.
Wat betreft de
wortel van de studie zagen we in onze
historische schets dat we te maken hebben met de
vedische kultuur als de epistemologische basis
van de moderne kultuur. In die kultuur zouden we
de grootste wijsheid moeten vinden; wijsheid
heeft betrekking op de grootste ervaring met de
verschillende praktijken van waarheid (de visie
op de werkelijkheid): het definieert het begrip
kennis als het begrijpen verworven door
ervaring. Ware kennis houdt de filosoof staande
is de kennis die de tand des tijds doorstaat.
Als de vorm verandert en de kennis blijft
hetzelfde, dan concluderen de wijzen dat het
ware kennis moet zijn. Dus uit welk boek citeren
we deze wijsheid? Vedisch gezien is deze vraag
onzinnig daar de oorspronkelijke Veda (Sanskriet
voor ware kennis) helemaal geen boek is maar de
kennis overgedragen in geestelijke erfopvolging
van leraar op leerling in mondelinge overdracht
(sruti&smrti). Daarom zou de vraag 'wie is
je geestelijk leraar' relevanter zijn. Maar de
tijden zijn veranderd en leraren en scholen
voeren strijd en zijn het dermate oneens dat
geen zinnige persoon heden ten dage zich eraan
waagt om de één boven de ander te
plaatsen. Inderdaad zijn er leraren en ze zijn
belangrijk, maar ze mogen niet meer spreken
zonder te refereren aan basisliteratuur. In dit
artikel is de Bhagavad Gita geciteerd. Maar
maakt dat dit boek de fundamentele referentie
als het aankomt op vedische geschriften? Het
antwoord is nee. De vedische kultuur kan in
feite niet worden vastgepind op dit of dat boek
aangezien ze nog steeds berust op dit catch
22-systeem van geestelijke erfopvolging:
ontvluchten door aan het boek te refereren houdt
weerlegging van de leraar in, en ontsnappen door
aan de leraar te refereren is een weerlegging
van het boek. Iedere leraar predikt in feite
zijn eigen brouwsel van de verschillende bronnen
en de leerling wordt vriendelijk verzocht tot
zijn eigen conclusie (vedanta), aangepast aan
zijn eigen aard, tijd en omstandigheden te
komen. De feitelijke leugen is daar tegen in te
gaan. Men zou van zelfverwerkelijking en
rijpheid moeten spreken, niet van een papegaai
van leren of een hypocrisie van gewenste
referentie.
Als
zelfrealiserende persoon refererend aan de eigen
ervaring, zijn er nog een paar problemen over
die verdere aandacht behoeven:
1) het is het
referentieprobleem:
waar ontlenen we onze zekerheid en vrijheid
aan?
2) het is het
probleem van de
vorm van
God:
moet Hij persoonlijk of onpersoonlijk worden
beschouwd?
3) het is het
probleem
van de
autoriteit
voor de volwassen persoon: hoe kan
zelfverwerkelijking hand in hand gaan met de
aanvaarding van de noodzaak van gezag van
buitenaf?
2.1
Het
referentieprobleem. Sedert het verlies van
de enkele op zich zelf staande autoriteit van
leraren, boeken en de naaste (ouders, collega's,
vrienden etc.), hebben we te maken met allen
tezamen als een trias-politica bron van
referentie. Dit is de moderne situatie: fixaties
van traditie, christelijk of vedisch of
islamitisch werden verworpen en onderworpen aan
de 'verlichting' van de moderniteit: het
argument van individuatie won terrein boven dat
van de gemeenschap met haar valse gezag. In
feite werd het een politieke oppositie in het
bestuur van de planeet aangezien verdringing van
het individuele ten koste van het collectief en
andersom in werkelijkheid niet mogelijk zou
zijn. Om wereldvrede en orde te hebben, een
wereldmunt van economie en een internationaal
wetboek, moeten we dit probleem van fixatie in
triaspolitica-achtige tegenstellingen, zo mooi
besproken in de psychoanalytische studie, nader
in overweging nemen. Individuatie als een
fixatie op de persoon, danwel op zichzelf danwel
op een 'leider' wordt van afgezien als een vorm
van egoïsme en onrijpheid en verworpen
sedert de zestiger jaren. Dominantie van de
gemeenschap wordt beschouwd als een bedreiging
van de vrijheid en als destructief gezien voor
de vooruitgang in het algemeen. Overwegen van
het intellect met al haar literaire fixaties
werd terzijde geschoven als valse droge
speculatieve boekenwijsheid vervreemd van het
echte van het leven. Waar zouden we dan onze
zekerheid aan ontlenen? We hebben, vals gezag
vrezende, de samenleving opgesplitst, alle
redelijke referentie verworpen en worden ervan
verdacht een neurotisch en schizoïde
collectief te zijn van gekken die het gevaar
lopen ieder moment de beheersing te verliezen
als een slachtoffer van oorlog en
vernietiging.
Filosofisch
ontlenen we onze zekerheid aan ware kennis:
datgene waarvan we absoluut zeker zijn dat het
waar is. Het is het eerste waar de cartesiaanse
methode van de wetenschap van uitgaat: wat is om
mee te beginnen het probleem? Zouden we alle
claims op de waarheid moeten betwijfelen als
mogelijke hysterie en als vals klagen ten
behoeve van een op voorhand getrokken conclusie?
Is niet iedere fixatie op het probleem het
probleem zelf? Is niet alle metafysica een
leugen als het aankomt op inzien wat de aard van
het probleem is waar we aan moeten werken? Als
we ons terugtrekken uit de materiële wereld
omdat dat een misère is, kunnen we dan
iets anders vinden dan de prediking van de dood
als het ons niet is toegestaan een wereld te
hebben, een hemel of een planeet na deze met
engelen, goden en wijsheid, die met een bepaalde
vorm niet ook aan verandering onderhevig is?
Sommige vedische literatuur beweert dat op de
hogere planeten het zelfde probleem wordt
aangetroffen als op de lagere: nooit sterft de
ambitie de ander te slim af te zijn, nooit zal
men zonder jaloezie en andere zwakheden zijn.
Hoe hoger men stijgt deste dieper komt men ten
val. Dus wat is de conclusie voor al dit
escapisme van de theorie? Zeker is dat we naar
zekerheid zoeken. Zeker is dat welke fixatie ook
onderhevig is aan verandering hoe heilig of hoog
in de hemel dan ook. Ook de Heer moet op de
aarde nederdalen in een andere vorm om de
goedheid zijn zin te geven. Aangezien zelfs de
meest heilige der vormen onderhevig is aan
verandering, blijft er niets anders over dan de
heiligheid en het absolute van de verandering
zelf. Zolang alles verandert kunnen we erin
berusten en er zeker van zijn dat we nog leven.
Dit maakt de materiële wereld zelfs echter
dan de meer stabiele eeuwige wereld van het ware
zelf. Het laatste zou niet zo veel veranderen en
zou derhalve meer van de dood zijn dan de echte
wereld van de levende materie. Wat de kwaliteit
van het leven ook zou zijn, hoog en stabiel of
laag en conflictueus,
verandering
is de essentie van het
leven. Dat
is de eerste conclusie die we moeten aanvaarden
als we op zoek zijn naar de juiste referentie
voor de zekerheid.
2.2
De vorm van
God.
Er is algemene
overeenstemming over het feit dat het idee van
God alleen maar zinnig is als het wordt
gerealiseerd als een of andere manifestatie van
de aard der goedheid. Het kan een goedheid van
het hart zijn, de geest, het lichaam, de natuur
of de kultuur. Wat de vorm ook moge zijn, de
goedheid is de kwaliteit van God. Dit zou de
vorm moeten zijn die geen vorm is en niet echt
zou veranderen. Maar deze these kan niet worden
gehandhaafd. De goedheid moet zo goed zijn om
voor ons tegen de duivel te vechten. Goed is
alleen goed als het kwaad kwaad doet. Ten minste
enige theorie van goed en kwaad is vereist om
ons te zeggen wie er moet worden beloond en wie
er gestraft zou moeten van de duivel te zijn.
Zoals we in het voorgaande gedeelte zagen hebben
we een geschiedenis van evoluerende waarden van
bevrijding. Er bestaat geen werkelijke fixatie
in de geschiedenis van wat de goedheid hoog zou
houden: de kwaliteit ervan ervaren we in het
leven ervan. Zolang de goedheid de goedheid
heeft zich aan te passen aan onze veranderende
overtuigingen, zijn we bereid om het aan de
beproeving van de oorlog te onderwerpen om te
ontdekken aan wiens zijde God nu werkelijk
staat. Het is een beetje een primitieve
strategie de goedheid te testen op zijn
kwaliteit van dominantie over het kwade. God zou
ook niet op de proef worden gesteld. Dus zijn we
niet echt klaar met het probleem van de vorm
door te stellen dat (gehechtheid aan) het goede
de uiteindelijke vorm is. Het kan de gewenste
ervaring en mogelijke uitkomst zijn, maar de weg
en het christelijke kruis op weg ernaar zou ook
wel eens helemaal niet zo goed kunnen voelen.
Niet alleen de schoonheid moet pijn lijden om
haar doel te bereiken.
De volgende
kandidaat van transcendentale vormen is de
praktijk der onthechting. Onthechting is vrij
van materiële hartstocht en woede en dus de
vorm van God die die we moeten beoefenen en
aanbidden. De paus zou op de troon komen te
zitten en allen zouden hem aanbidden voor zijn
onverschilligheid en onthechting ervan.
Eindelijk heeft het Romeinse Rijk zijn keizer
van God, Goedheid en Deugd: de Paus. Nu is het
probleem van de vorm van God opgelost, onze
Heilige Vader in Rome doet de rest. Maar wat
gebeurt er? Moeten we allemaal celibatair zijn?
Moeten alle gehuwde mensen uit de regering
worden geweerd omdat de gehechtheid aan vrouw en
kinderen, of het onvermogen ze te krijgen zoals
met sommige beroemde diktators, de wereld niet
kan regeren? Kunnen we leiderschap hebben van
onthechting als dat niet het juiste voorbeeld
van leven vormt en kan worden beschouwd zoals de
psychoanalyse het beschouwt, (als regressief)?
Is geestelijke vooruitgang zonder materiële
vooruitgang niet gelijk aan de sekte die
zelfmoord pleegt? Natuurlijk is het antwoord op
dit probleem te zeggen dat de Paus ons
staatshoofd niet is, maar slechts de leider van
ons denken (hierna de heilige geest te noemen).
De Kerk gescheiden van de staat, de ziel
gescheiden van het ego zou orde brengen door
indeling zoals we eerder zagen. Het kan een
aardige politieke dialektiek van wereldkulturen
geven. En daarmee hebben we nog steeds het
probleem van de vorm van God niet opgelost. Moet
het de Heer zijn? Hij zou tenminste levend zijn.
Of niet? De Romeinen en de Joden zijn er niet zo
zeker van. Hij kan maar beter onverwoestbaar
zijn. Maar wat moet dan Zijn vorm zijn? Laten we
zeggen dat we in staat zijn de gehele planeet te
vernietigen. Dan kan de Heer niet op de planeet
aanwezig zijn. Op één of andere
manier moet hij in de hemel zijn, nog steeds
zichtbaar, maar onaantastbaar voor ons gekken en
beproevers van God. Zou Hij de Zon en de Maan
moeten zijn? We hebben de juliaans/gregoriaanse
kalender op de zon gefixeerd. Dat hebben we voor
elkaar. Maar is de kalender de vorm van God of
is de Zon de vorm van God? Hoogst waarschijnlijk
geen van beide daar we reeds gezien hebben dat
verandering de eerste conclusie is. Moeten we
dan ieder jaar de kalender veranderen of zo? Of
moeten we de politieke manipulatie van de
standaardtijd in de Nieuwe Bijbel optekenen als
de heiligheid van God? Het staat in het wetboek,
dat wel, maar dat betwijfelen we systematisch in
het politieke debat. Dat is niet de wortel van
de referentie.
Het probleem
van de persoonlijke God tegenover de
onpersoonlijke God is opgelost als we de Heer
herkennen in het onpersoonlijke (voor zover Hij
dat voor Zichzelf toestaat, hetgeen vedisch niet
het probleem is). Verandering herkennen we als
een produkt van de werkelijkheid van de tijd.
Het probleem van de referentie aan de tijd is
derhalve in feite het resultaat van deze
filosofische oefening. Dusverre hebben we een
aardige conclusie: een ieder die een kalender of
een klok respekteert is niet alleen een
gehoorzame burger maar een volgroeide toegewijde
van God, of hij nu in het concept zelf gelooft
of niet. Zo lang als de filosofen en politici
het weten, kunnen ze erin berusten dat de
goedheid van God is gered, en leiding geven in
vertrouwen en geloof. De tijd overwint allen,
regeert allen en brengt allen tot vrede. God nam
de vorm van de tijd aan, Hij is zichtbaar, kan
niet worden aangetast, en is zelfs
alomtegenwoordig. Wat willen we nog meer om een
begin te maken met de wereldorde?
2.3
Het probleem van de autoriteit.
Nu we weten
wat de vorm van God zou moeten zijn, dat is de
vorm van de Tijd (met een hoofdletter T), is er
één probleem over: dat van de
representatie. Dus wat is de oorspronkelijke
aard van de Tijd en hoe zou die dynamiek van het
leven moeten worden gepresenteerd? Als we deze
vraag niet kunnen beantwoorden, kunnen we geen
wereldorde hebben. Geen representatie, geen
autoriteit.
Politici weten
heel goed dat wie de tijd bepaalt de macht
heeft. Ten minste dit is wat ze denken. Bij
nadere bestudering, moet ten eerste worden
opgemerkt dat religieus het ons helemaal niet is
toegestaan het begrip van de tijd (God) te
manipuleren. Logisch gesproken is het makkelijk
te begrijpen dat welke schaal van de klok of
kalender van het jaar je ook neemt, het altijd
relatief van belang is. Het is te vergelijken
met het lopen op twee benen: ieder fixatie van
de tijd (een been) zou alleen maar sterk staan
en leven geven (lopen) in verhouding tot een
andere even geldige klok en kalender. Politiek
kan men zeggen: 'we moeten een keuze maken,
òf het ene systeem òf het andere'.
Bezien vanuit dit gezichtspunt zou er altijd
verdringing, verlies van bewustzijn,
onwetendheid en lijden zijn met de fixatie van
de tijd vanwege het niet 'lopen' op de dualiteit
van het voor de handhaving van de vrede
noodzakelijke bewustzijn. Zo bezien is de
standaardtijd zoals we die hebben in de
twintigste eeuw een noodzakelijk kwaad dat ons
berooft van de vrijheid van keuze. Maar dat is
enkel de politiek. De begoocheling dit als een
probleem te zien ligt in de dualiteit besloten
van de formele staat tegenover de werkelijkheid
van het vrije individu. Een geformaliseerde vorm
van respekt voor de tijd kan werken als een
eenzijdig paradigma met al zijn complicaties,
maar niemand kan formeel het vrije individu
verbieden in zijn eigen vrije tijd zijn eigen
klok en kalender in te stellen. De
geformaliseerde samenleving kan je niet zeggen
op welke dagen je televisie moet kijken, en
wanneer je naar de bioscoop moet gaan, een boek
moet lezen of je medemens moet ontmoeten in een
café. Noch kan enig ander systeem ooit
gebieden hoe men de vreugde der bevrijding van
dat systeem zelf dient te vieren als het werk er
eenmaal opzit. De formele samenleving is
uiteindelijk alleen maar een overeenkomst over
wat werken in dienstverband zou zijn, misschien
miserabel, maar niet meer dan dat. Het feit dat
men normaal gebruik maakt van de staatsgewijs
geformaliseerde orde van de tijd om je
privéleven op orde te brengen mag niet
het feit verhullen dat dat niet
noodzakelijkerwijze zo moet zijn. Dit wentelt
het probleem van de vrede uiteindelijk af op de
gedragsmatige kant van de psychologie. Voor het
probleem van de vrede, de vrijheid en de
handhaving van het bewustzijn,
is
er geen politieke
oplossing:
hoe meer politici besluiten voor anderen, hoe
meer ze van de duivel bezeten zijn in religieus
opzicht of ontaard zijn in filosofische zin. Als
het individu eenmaal de psychologie van de tijd
de baas is, is hij bevrijd in zijn eigen
authentieke praktische en ware aard van respekt
voor en dienst aan de God die kan worden gezien
als de manifestatie van de Tijd (Zijn
wil).
Zo eindigen de
problemen van de
autoriteit:
er is geen politieke
oplossing,
noch is er enige kalender of klok die beter zou
zijn dan de andere. Alleen dat begrip dat het
'lopen van het leven' zou respekteren, de
dualiteit van het bewustzijn van de tijd, zou
volstaan. De rest mag een kwestie van
paradigmatische voorkeur zijn, of men zou leven
naar een tijd-dualiteit van logica versus de
natuur, politiek versus de religie, of
localiteit versus een mondiaal concept. Waarom
zou de zwitserse wereldtijd beter zijn dan de
Greenwich wereldtijd, of zou de standaardtijd
beter zijn dan de ware (zonnewijzer-)tijd.? In
feite heeft men een computer nodig om al deze
opties van persoonlijke vrijheid en culturele
zelfrealisatie van dienst te zijn. De uitdaging
is een tempometer te construeren die deze
dualistische tijdoptie weerspiegelt en die
geldig zou zijn over de gehele wereld
(zie
het ontwerp
van De Orde van de Tijd).
HOOFDSTUK
3
3)
Welke aktie is de aktie van de
vrede?
Tot zover
betrof de overweging van werk en werkeloosheid
de aktie in de zin van het spreken en handelen
met de literatuur ervoor en erover, waarop werd
gekonkludeerd dat het recht van spreken
afkomstig was van het gezag van een stel waarden
- het effect beschrijvende van de kulturen van
de liefde voor de non-illusie om sociale
kwaliteit te hebben met een systeem van
beloningen - die het best begrepen werden in een
historische tijd-lijn van evolutie. De
literatuur werd het best gerespekteerd met de
overweging van de juiste referentie, vorm en
gezag met de slotsom van verandering, tijd en
zelfrealisatie in plaats van fixaties, Heilige
Heren en politiek. In de inleiding werd gesteld
dat het punt van de aktie makkelijk was te
begrijpen met het inzicht dat mensen in staat
van oorlog niet werkelijk handelen in vrede
terwijl mensen die niet handelen ter wille van
de illusoire overwinning der destructie diegenen
zijn die werkelijk handelen ten gunste van de
vrede. Verder was het duidelijk dat op
één of andere manier de oorlog
toch uitgevochten moest met de wapens van de
kennis: vrede zou het produkt zijn van
filognosie (het op de juiste manier houden van
de kennis). Een oorlog uitvechten is dus o.k.,
zo lang als je de juiste wapens maar hanteert.
De volgende vraag is die van de aktie in vrede.
Als we eenmaal de vrede bereikt hebben, wat dan?
Er is geen oorlog, er is geen vijand, en wat is
er te doen voor al die soldaten, ambtenaren en
politici die de misdaden tegen het systeem
bevechten? Ten minste heb je criminelen nodig om
de wet of iets dergelijks ten uitvoer te
brengen... Religies, wetenschappen en
subkulturen zijn geneigd hun eigen problemen te
scheppen door moeilijkheden in het leven te
roepen die misschien niemand kan begrijpen
(aangezien ze niet werkelijk bestaan zoals b.v.
werkeloosheid). Deze groeps-ego's verklaren
vervolgens dat de onwetende persoon die geen
idee heeft van het programma van de partij het
probleem is. Als je niet de heilige geschriften,
de handboeken of de niet zo eenvoudige
gebruiksaanwijzingen leest, ben jij het
probleem. Aldus creëert het (sociale)
systeem zijn eigen moeilijkheden: zij die
pretenderen geen behoefte te hebben aan
dergelijke moeilijkheden. Het is als scholen die
het nodig lijken te hebben onwetendheid te
scheppen ten einde er toe in staat te zijn er
tegen te prediken: moet je eerst je kinderen
aframmelen tot ze niks meer weten en ze dan
leren hoe ze dat moeten begrijpen? Dit kan niet
de werkelijkheid zijn.
Voor de
werkelijkheid van de vrede is het idee van de
vooruitgang essentieel. Men zou vooruit streven,
wat dat ook wezen moge voor een systeem dat zijn
leergang aan het plannen is. Vooruitgang, zijn
allen het over eens, is de praktijk van de
vrede. Als je de groei blokkeert, de
vooruitgang, de evolutie, dan solliciteer je
naar een ziekte, een revolutie, een oorlog en
andere beangstigende vormen van regressie. Als
deze eenvoudige waarheid de werkelijkheid is,
waarom verliezen we dan steeds de kontrole ons
in gewapende konflikten bevindend in de
verkeerde vorm van zelfkonfrontatie? Blijkbaar
zitten we met enkele ernstige misvattingen over
de evolutie en vooruitgang in het algemeen. En
dit moet een fundamentele misvatting zijn die
diep is ingebed in de eigenlijke struktuur van
onze kennissytemen. Zoals we zojuist samenvatten
moet de oplossing worden gezocht in de
zelfrealisatie aangaande de tijd en de
verandering om niet te belanden in de valkuil
der fixaties, persoonlijke oplegging (hoe heilig
ook), en politieke (internationale) onenigheid.
Nogmaals moeten we terugkomen op een overweging
van de geschiedenis met betrekking op de
evolutie van individuen en staten. In deze
overweging hebben we verschillende opties te
overdenken:
3.1)
De
overweging van de kulturele wortel:
de vedische
filosofie.
3.2)
De
overweging van onze politieke dialektiek:
de filosofische wortel gevonden in de
Griekse wijsheid.
3.3)
Ten
derde is er het idee van de religie,
bevrijding en
verlichting
dat nadere studie behoeft om uit te vinden
waar de misvattingen over de vooruitgang
schuil gaan die ons voortdurend op het
verkeerde spoor brengen.
3.1
De
overweging van de kulturele wortel: de
vedische filosofie.
De filosofie
van de Veda is hoogst integer. Het onderwijst
zelfrealisatie als de basis van alle vrede.
Gegeven de kennis hoe offers te brengen aan de
Godheid, kan er geen sprake zijn van mislukken.
Alle begrippen netjes gedefinieerd, fantastisch,
de vooruitgang is perfekt veilig gesteld. Geen
probleem tot dusverre. Maar wat geschiedt
vervolgens? Men creëert een tijd-lijn van
de geschiedenis die, tezamen met de uit de hemel
nederdalende Godheid een nachtmerrie van
kontroleverlies uitmaakt. Eerst was er het tijd
perk van Sathya Yuga waar alle waarden perfekt
en natuurlijk werden gerespekteerd zonder enige
valse klasse-onderscheidingen. Dit was het
ideaal. Maar dan neemt de verwarring zijn
aanvang: vervolgens hebben we Dvapara Yuga, of
nee Treta Yuga, sorry, een vergissing, waarin de
neergang zich inzet. Ten eerste gaat de
zuiverheid verloren, vervolgens het vermogen om
te delen, en last but not least komt het
mededogen van de goede wil ten val in Kali Yuga
(dit tijdperk) en alles was blijkbaar
voorbestemd tot de hel te vervallen. Waar de
Godheid ook voor uit de hemel kwam, Hij zou er
zeker niet in slagen dit proces van de neergang
om te keren. Overeenkomstig dit begrip van
verval, met de regelmatige nederdaling van de
Heer, wordt Hij meer begrepen als een stofzuiger
die alle goddelijkheid uit de wereld zuigt,
alleen maar miserabele gekrompen zielen in de
hel achterlatend, dan als de genadevolle die ons
zou terugleiden naar de glorie van Zijn eeuwige
waarden en alwetende kontrole over alle levende
wezens. Hoe moeten we deze maya (misvatting) van
de kultuur die tegen maya vecht begrijpen? Is
dit de leer van de school die onwetendheid
verkondigt om er tegen te kunnen prediken? Is
dit de corruptie van het bewaren van de vrede
die leidt tot nog meer oorlog? Is dit wat de
Heer Zelve gezegd heeft, of is dit een
uitvinding van de religie die probeerde te
gedijen op Zijn glorie door de waarheid te
corrumperen? In feite vond de vedische kultuur
zijn eigen reformatie in de zestiende eeuw om
het valse gezag te ontzenuwen van de
priesterlijke bovenklasse en zijn kaste-systeem
van vals ego. Alleen de ware liefde voor de Heer
werd geldig verklaard onafhankelijk van iemands
klasse (varna) of ashram (burgerlijke
-geestelijke- status van student, gehuwd zijn
teruggetrokken of hopelijk oud wijs en onthecht
genoeg om onderricht te geven). Deze Heer
(Heer
K.C. en zijn 'sunshine band' - dat is het
Vaishnavisme)
van reformatie moest in feite zijn eigen
geestelijke gezondheid opofferen om zijn
volgelingen hun misvattingen van de
geperverteerde vedische filosofie te vergeven.
Hij kon ze hun liefde voor zijn persoon niet
ontkennen, noch kon hij de mechanisatie van Kali
Yuga heilig verklaren hoewel klaarblijkelijk al
de monsters en rakshasa's (demonische
persoonlijkheden) van de oude tijd waren
verdwenen. Deze Heer offerde dus niet Zijn
lichaam, maar Zijn geestelijke gezondheid op om
ons onze dwaasheid en wetenschappelijk
experimenteren van filosofie te vergeven. Van
Hem was bekend dat Hij als waanzinnige zonder
emotionele beheersing onglorieus verdween in de
voorbeeldige liefde voor de oorspronkelijke
Persoonlijkheid Gods (die Hij natuurlijk Zelf
was). Dit drama van de vedische kruisiging van
de moderne zinnigheid wordt niet algemeen
begrepen als de ware aard van de christelijke
reformatie, maar is niettemin essentieel voor
het blootleggen van de toestand waarin we ons
als verwarde revolutionaire moderne New Age
mensen bevinden als het aankomt op het begrip
vooruitgang. Tot zover kan gezegd worden dat
kali-Yuga niet zo slecht is als het lijkt te
zijn en dat de oude tijd misschien niet zo
glorieus was als we zouden willen in respekt
voor onze voorvaderen. Zeker is dat we een hoop
demonen en monsters zijn kwijtgeraakt en dat het
probleem van het kwaad meer in onszelf moet
worden opgelost dan door politieke of anderszins
geplande opleggingen van buitenaf.
3.2
)
De
overweging van onze politieke dialektiek: de
filosofische wortel gevonden in de
Griekse wijsheid.
Op de eerste
plaats wordt de dialektiek gehuldigd als het
filosofische panacé voor alle
moeilijkheden van onwetendheid. Dit zou het
perfekte model voor het respekteren van de ware
kennis zijn. Het is de religie van de wetenschap
te praktiseren in het parlement en op de
universiteiten. De discussie, het vertoog en de
paradigmatische confrontatie van de praat-kuur
der mensheid is verplichte kost. Zonder overleg
zijn we onmiddellijk verloren in hopeloze
oorlogen die nooit eindigen totdat we de
psychoanalytische praat-kuur weer opvatten van
het herontdekken van de ware identiteit van de
vader der kennis (wie dat ook moge wezen).
Niettemin handhaven de monniken in het klooster
hun armoede en stilte tot God biddend dat we op
een goede dag mogen beseffen wat de betekenis
van de stilte zou zijn. Voor hen is het
eenvoudig: we vluchten voor de zelfconfrontatie
(het 'Laatste Oordeel' dat nooit eindigt) in
pogingen om elkaar te hersenspoelen ten gunste
van paradigma's van genieten en beheersen
waarvan we in consonantie met onze sociale ego's
denken dat ze perfekt zijn. Voor hen is het heel
vanzelf sprekend dat we falen: natuurlijk kunnen
we elkaar niet hersenspoelen om de
theorieën te onderschrijven die we
nauwlijks zelf in de praktijk kunnen brengen.
Hoe we het wagen om onze eigenaardige
levensstijlen te verkondigen als zijnde heilig
is voor hen het ware mysterie. Dus moet de
praat-kuur in stilte plaats vinden, het zou
'cogito ergo sum' moeten zijn; van ons denken
zien we in wie, wat en dat we zijn. De
dialektiek zou geinternaliseerd moeten zijn als
een gesprek met God of als dat niet werkt als
een gesprek ten gunste van God (wie dat ook moge
wezen, nogmaals). Dat zou de ware filosoof zijn:
de toegewijde van God die weet te luisteren en
zijn gebeden te doen. Maar wie is er de baas,
wie steelt de show? Hoe veel we ook bidden, we
kunnen er niet aan ontkomen een staat te
organiseren en te plannen voor de toekomst in
paradigma's van beheersing en vooruitgang.
Ondanks de dialektische oefeningen is de ware
aard der vooruitgang een open vraag. Het feit
dat we politiek voortdurend eindigen in een
nachtmerrie van gewapende konflikten is
indicatief voor een tekort schietende filosofie
van de vooruitgang. Ergens op een fundamenteel
nivo moet er ook iets zijn misgegaan met de
goddelijkheid van de filosofie. Zoals met een
fractal moet de verstoring op het vedische nivo
er ook zijn op het nivo van de politiek en de
filosofie.
De griekse
filosofie is een uitgebreid en interessant
terrein. Er zijn zoveel griekse filosofen dat
het moeilijk is uit te maken wat die filosofie
nu precies inhoudt. Het best kan men een kijkje
nemen in de kern van haar overtuiging. Ze hebben
individuele meningen die rijpen tot
overtuigingen die het dialectisch begrip
geschikt maken voor wetenschappelijke exploratie
en bevestiging. Ze konden de predominantie van
chemicaliën in de geneeskunde voorspellen
lang voordat er enige redelijke graad van
wetenschappelijke kennis over was. Het beste wat
ze deden was er onder elkaar over te praten en
het op te schrijven. De platonische filosofie
ontwikkelde zich met een dergelijke conversatie
over de staat genaamd 'De
Republiek'
waarin de verschillende filosofen werden
neergezet als een klasse van bewakers die de
staat zouden redden van de onwetendheid en de
neergang. Zij zouden de jongeren beschermen
tegen misbruik door de ouderen, hen opvoeden, en
de individuele wetenschappen van de wiskunde, de
geometrie en de astronomie verdedigen en de
juiste leeftijd vastleggen voor een huwelijk en
de bijzonderheden van de lichamelijke opvoeding,
de muziek en de krijgskunde. Alles prachtig,
wederom, zoals met de vedische filosofie. Ze
trokken zelfs een aardige parallel met de
vedische eeuwige waarden welke fundamenteel
zouden zijn voor ons moderne politieke vertoog.
Zoals uitgeduid in de kleine geschiedenis van de
waarden der bevrijding in de voorgaande sectie
droegen ze bij aan de bevrijding van de moderne
mens met het voorstel van een juiste politieke
en dialektische praktijk om de staat te
handhaven. In feite zijn het de peetvaders van
de moderne politiek in het stellen dat wijsheid,
moed, matiging en gerechtigheid de fundamentele
waarden zijn in de omgang met de liefde van de
gewone man, hun illusies bevechtend met het
regelen van de juiste beloning in een
kwaliteits-samenleving. Dit vertoog van 'De
Republiek' inspireerde vele van de moderne
leiders en intellectuelen tot het inrichten van
de juiste staat. Alles prima tot dusverre. Maar
ergens ging het fout. Net zoals we zagen bij de
vedische filosofie beschreven ze een proces van
gedurige neergang als het aankwam op de
opeenvolging van de staatsvormen. De perfecte
staat zou een aristocratie zijn (de heerschappij
van de besten) dan zou een andere vorm zich
ontwikkelen op een natuurlijke manier als een
ietwat mindere samenleving genaamd Spartaans en
beschreven als een timocratie. (het bestuur van
de eerbaren). Stap voor stap zou de afname naar
mindere staatsvormen voortschrijden, te weten de
oligarchie (de heerschappij van enkelen) en de
democratie (de heerschappij van de gewone
werkende mens). Last but not least
overeenkomstig dit historische vooruitzicht
konden we de ultieme glorie van de tirannie (de
heerschappij van de tiran, de diktator)
verwachten. Alles van onze evolutie zou in het
diepe van de absolute terreur en hel ten onder
gaan. Alweer. Alles van wijsheid, verworven
ervaring, alles van de boeken en al de tranen
van de mensheid zou uiteindelijk eindigen in de
tirannie van één enkel corrupt
individu dat het bestaan van een ieder in een
hel verandert. Nu moet het worden gezegd dat we
dit hebben geleerd: we hadden een paar fraaie
diktators in de moderne geschiedenis, maar de
werkelijkheid leert ons in te zien dat
democratie meer het resultaat is van die
ervaring dan de oorzaak ervan. Klaarblijkelijk
schuilt deze blunder van de filosofie in de
corruptie van het causale begrip: is het de
filosoof die boos is, de macht niet kan grijpen
en de gemeenschap vervloekt die de glorieuze
lering niet volgt? Alweer? De geschiedenis leert
ons dat de man achter de schermen van de griekse
filosofie, het ware brein achter deze
misrekenende causaliteit door de gemeenschap
werd veroordeeld tot de gifbeker. Hij zou de
oorzaak zijn van het corrumperen van de onschuld
van de jeugd. Niettemin houdt 'De Republiek'
staande dat het het apollinisch offer
uiteindelijk zou moeten zijn: "maar aan Apollo,
de God van Delphi, is de uiteindelijke ordening
van het grootste en nobelste en belangrijkste
van alle dingen". Derhalve, wat hun vergissing
in de filosofie ook was, het was hun
afhankelijkheid van de Godheid die faalde hen te
beschermen tegen vervolging voor hun zwakheden.
Of Apollo kon de zaak niet op orde krijgen, of
zij slaagden er niet in Zijn Goddelijke ordening
te ontdekken. Verder niet oordelend is het zeker
dat de mislukking van hun causaliteit kan worden
aangetroffen in hun (sociale?) dialektiek. Die
is achteraf niet zo superieur. Klaarblijkelijk
was er één of andere apollinische
ordening van - zoals gesteld - het begrip van de
tijd nodig om met de veranderingen van de
zelfrealisatie overweg te kunnen.
3.3)
Het
idee van de religie, bevrijding en
verlichting.
Ten eerste,
wat precies is religie? Letterlijk betekent
religie het opnieuw op één lijn te
zijn, re-ligare, herverbonden overeenkomstig een
begrip van het zelf dat wordt omschreven als
waar, de ziel. Naar het vedisch gezichtspunt, is
het atma de enige werkelijkheid en al het
overige in feite een tijdelijk spel van vormen
dat als illusoir en afleidend moet worden
beschouwd. Het gaat allemaal over het te boven
komen van de instabiliteit van de psychologie,
de menselijke zwakheid van wat de christenen de
zonde noemen. Het stabiele zelfbewuste is waar
het allemaal om draait met de ziel. Uit het
bovenstaande gedeelte kan men afleiden dat de
geprojecteerde neergang de zwakheid van de
kultuur zou kunnen zijn: hoe kan men spreken van
een effectieve benadering als de wereld er meer
en meer mee in verval is? Het schijnt geen
begrip van wereldorde te zijn en dus niet
werkelijk van belang voor de orde van de
samenleving der verenigde naties waarin we
leven. Niettemin is het niet geheel onwaar: er
is neergang en verval. Als de Grieken gelijk
hebben in het stellen dat de democratie slechts
een voorloper is van de diktatuur en dat de
diktatuur het eindresultaat is, net als met de
bedrieglijke vrijheden van het vedische
Kali-Yuga, moeten we uit respekt voor deze
geestelijke en filosofische autoriteiten
antwoord geven op de vraag wat deze diktatuur
dan wel zou zijn. Hun begrip van neergang mag
dan niet zo erg zijn als afgeschilderd door het
belang van hun eigen verbetering, maar
anderzijds het volledig ontkennen stellende dat
deze autoriteiten maya en zelf misrekenend zijn
doet de waarheid ook geen recht. De oplossing
van de gulden middenweg is te zeggen dat het
niet neergaat in de richting van een collectieve
diktatuur. Filosofisch gezien mogen mensen en
hun associaties vervallen tot een diktatuur. Het
is niet ongewoon te scheiden als het huwelijk
eindigde in een diktatuur. Dat is de
werkelijkheid van alledag. De Grieken voorzagen
het verval van het Rome dat ten onder ging
vanwege zijn romeins diktatoriale materiële
uitbuiten van de veroverde gebieden. En
inderdaad die diktatuur van het materieel belang
was het einde van die kultuur: we waren bevrijd
van die hele kultuur en konden weer helemaal
opnieuw beginnen met de aristocratie, de
timocratie, de oligarchie, de democratie en de
diktatuur. Als zodanig is de neergang een zich
herhalend proces van een individuele kultuur van
een huwelijk met de wereld dat zijn
wedergeboorte moet vinden om een nieuw leven te
kunnen beginnen. We kunnen de griekse filosofie
en haar begrip van neergang alleen begrijpen als
we dit begrip van wedergeboorte accepteren:
anders zou er geen hoop zijn met het
eenvoudigweg naar de hel gaan met alle
menselijke inspanningen. Op dezelfde manier moet
ook de vedische kultuur en haar concept van
verval worden begrepen vanuit het zichtpunt van
de bevrijding en wedergeboorte. Men kan herboren
zijn voor een nieuwe wereld geregeerd door de
geestelijke standaard die staat tegenover de hel
van de materiële dominantie. De
werkelijkheid der geschiedenis bewijst dat alle
individuele kulturen ten val komen
overeenkomstig de vedische beschrijving en
griekse opeenvolging van staatsvormen, maar wat
ook kan worden waargenomen is dat er
continuïteit is: het hedendaagse bestuur is
nog steeds van Rome afkomstig zoals in de oude
tijd; de kalender is dezelfde als in de dagen
van de romeinse materialistische dominantie. Een
onheilige keizer vervangen door een een heilige
Paus kan ook worden beschouwd als een
voortzetting van het oude bestuur (lees:
kalender-indeling) met een ander beleid (lees:
gregoriaanse correctie naar de seizoenen).
Alleen maar een kalender corrigeren en een
celibataire keizer hebben zou niet echt een
nieuwe maar alleen een in naam veranderde of
geherdefinieerde beschaving worden genoemd. Het
was de psychologie van de schuld die de illusie
gaf van historische discontinuïteit en
wedergeboorte. Het romeinse rijk kwam nooit ten
val, noch viel de vedische kultuur; het werd
alleen maar verstandiger en werd een instituut
van boete en spijt. En dat is hoe macht werkt.
Dat is de werkelijkheid. We zijn politiek niet
geëindigd in een diktatuur. De
werkelijkheid is dat de aristocratie heeft
geleerd om religieus en democratisch te zijn:
dat is het eindresultaat van onze sociale
evolutie. De rest kon niet werkelijk handhaven
en kwam ten val in oorlogen en zelfvernietiging.
Heilige aristocratie genaamd de clerus is nog
steeds een paleis en een heerser hoe klein dat
paleis en het materiële effect ook is. Het
vedisch verval van waarden resulteerde niet in
een slechtere samenleving. Zoals gezegd de
demonen en monsters uit de oude tijd zijn er
niet meer. Heden ten dage weten we dat goed en
kwaad in ieder van ons is, geen demonen en geen
monsters. De neergang toont zijn ware gezicht in
religieuze en wettelijke tolerantie die de
zwakheden onder kontrole houdt door middel van
genade: men mag gokken in het casino
overeenkomstig de regels ingesteld door de
politiek. Men mag een hoerenbuurt hebben voor
zover de lokale overheid dat toestaat. Men mag
alcohol drinken hoewel er een vergunning vereist
is om het te verkopen. Men mag dieren afslachten
en ze opeten hoewel er wetten zijn die de dieren
beschermen tegen misbruik. De volledige lust is
eenvoudigweg getolereerd, als zodanig is er
neergang, maar de kontrole erover welke de
genade van de kultuur is, is de ware
intelligentie. De psycholoog zegt ons dat
verdringing van de zwakheden en een gespleten
persoonlijkheid worden erger is dan leren te
leven met zwakheden middels sociale morele
kontrole en wettelijke voorschriften.
Tot zover is
de religie begrepen als een instituut van
bevrijding en verlichting: het geeft ons de
genade en kontrole over onze zwakheden zonder
het slachtoffer te worden van verdringing. Maar
waar zou dan met de religieuze systemen de
misvatting schuilgaan over de vooruitgang?
Waarom zou de religie niet het uiteindelijke
begrip van wereldorde zijn dat alle oorlog uit
de wereld zou houden? Ten eerste: alle religies
handhaven een begrip van lijden, oorlog en
vernietiging: met de Christenen is het de
beheersing verliezen in kruisiging, daar gaat de
goedheid de hemel in. In de Islam is het de
Jihad die niet zou terugdeinzen voor gewapende
confrontaties: daar gaat de tolerantie voor de
zondaar, en overeenkomstig de Hindoes komt er
nooit een einde aan de oorlog tegen de illusie
en haar vertegenwoordigers: men mag eervol
sterven voor een betere geboorte op een betere
planeet of in een hogere kaste. Met alle drie de
opties komen we op een andere plaats uit genaamd
de hemel, of in een fundamentalistische
samenleving zonder religieuze tolerantie, of op
een andere planeet of in een andere kaste
herboren als een eerbare verliezer (niet bevrijd
van de kring van wedergeboorte). Geen van deze
concepten geeft ons het beeld van een
continuerende geschiedenis als een positieve
vorm van vooruitgang van wereldorde. Geen van
hen geloven dat deze wereld een betere wereld
kan zijn en ook werkelijk beter geworden is: het
moet of de hemel zijn, of een ander planeet (of
een beter leven in een hogere kaste of sfeer) of
een andere kultuur. In Azië houdt men
staande dat er geen andere oplossing is voor het
materiële lijden dan het volledige opgaan
in het gelukzalige niets. Ook van dat begrip van
wereldorde kan niet veel worden
verwacht.
Het idee van
bevrijding en verlichting is verwelkomt door de
wetenschappelijke optie: we zouden van deze
religieuze vormen van wanhoop af zijn; ze zouden
bijgeloof en magie inhouden die de ware
complexiteit van de wereld weerstaat. Religie
zou in feite allemaal regressief wanbegrip zijn
en de wetenschap zou ons de nuchtere
werkelijkheid bieden zonder illusies. Dat zou de
bevrijding en de verlichting zijn.
Tegelijkertijd gaf het ons paradigmatische
strijd, hetgeen slechts een andere definitie van
oorlog is. Er bestaat geen echte mogelijkheid
tot vrede in de wereld omdat nooit en te nimmer
alle wetenschappen het met elkaar eens zijn en
zelf in vrede zullen leven. Nog nooit is er
zoveel slag geleverd van het ego en van
politieke (destructieve) opposities als met de
wetenschappelijke paradigma's in de worsteling
voor de vooruitgang, beheersing en definitie van
de werkelijkheid. Bij voorbeeld de mens als
geëvolueerd uit de aap werd gesteld
tegenover de mens die zich ontwikkeld uit de
voorbeeldigheid van de Heer. Maar hoe konden de
twee posities elkaar ooit uitsluiten? De
wetenschap leek uiteindelijk eenvoudigweg alle
vooruitgang in een materieel begrip te
veranderen, de materie de illusievrije
werkelijkheid noemend en eindigend in het
tegendeel van de diktatuur van hun eigen
neergang: het gekonditioneerde lichaam is de
diktator.. Er zou geen ander doel van
dienstbaarheid zijn dan dienst aan het lichaam
en zijn zinnen. Alles wat we nodig hebben is
consumptiegoederen en programma's van
stimulatie.
In feite,
filognostisch, zijn verlichting en bevrijding
relatieve begrippen. Nooit is men volledig vrij
(alleen de lege ruimte is dat) en in feite kan
alle plicht van handhaving worden herkend als
een verlangen om te leven en gehecht te zijn.
Derhalve zijn absolute bevrijding en verlichting
in dienstbaarheid de ware illusie. Zijn we niet
enkel aan het ruziën over wie er de baas is
met het definiëren van dienstbaarheid en
handhaving als bevrijding en verlichting? Degene
die het definieert is de meest bevrijde en de
meest verlichte daar alle anderen daarvan de
dienaar zouden moeten zijn. De enige uitweg uit
dit inzicht is te zeggen dat geen
personalistisch begrip of worsteling om de macht
de ware vrede zal brengen. Men wordt of een
dienaar van één of ander aktieplan
en vindt verlichting in het bestaan als
handhaver van het systeem in plaats van een
onverlicht handhaver te zijn van het tegendeel
ervan, het fysieke zelfzuchtige lichaam, of men
wordt een lustige profiteur die zich door het
systeem laat bedienen totdat men door zijn
dienstbaarheid en toewijding wordt
verontschuldigd verplicht te zijn hetgeen de
uiteindelijke bevrijding is.
Het ware
probleem van de verlichting schuilt in deze
laatste realisatie. Het gaat er hier niet om dat
je de baas van het systeem zou moeten zijn. Het
gaat meer om de vraag: 'kan de Heer van het
systeem een gelijke zijn binnen het systeem
zonder het ego van in feite Hem Zelf Superieur
en van Noodzakelijke Aanbidding te zijn?'. Dan
is het enige juiste systeem, in overeenstemming
met wat we zagen bij de bovenstaande
overwegingen over de autoriteit, inderdaad dat
van gelijkheid, vrijheid en broederschap, niet
die van Heerschappij, klasse en vijandschap. De
Heer is alleen maar in orde en het doel van de
vooruitgang als Hij de Gewone Man is. Zo zou de
vooruitgang inderdaad een neergang van het
goddelijk wonder zijn in de richting van de
staat van het normale. Het enige probleem dat
dan nog rest in het overwegen van een wereldorde
van vooruitgang is: wat is de normaliteit
waarnaar we vooruit moeten streven?
HOOFDSTUK
4
4
Welk politiek complement zou de praktijk van
het politiek bestuur moeten zijn?
Na het uit de
weg ruimen van de obstakels van de vooruitgang
gevonden in de vedische wortel, de politieke
wortel van de griekse filosofie en het
religieuze en ook wetenschappelijke begrip van
bevrijding en verlichting, kan de speurtocht
naar de wereldorde van vrede worden voortgezet.
De religie moet een wetenschappelijk systeem
worden dat de Heer de zelfde plaats zou geven
als Zijn volgelingen. Peilen naar de aktie van
de vrede gedefinieerd als filognostische (zonder
misvattingen of realistisch) vooruitgang
eindigde met de vraag wat de norm der
normaliteit van dienst en vrijheid zou zijn die
een wereldorde schept die ons het recht van
spreken zou geven terwille van een samenstel van
waarden in vooruitgang. Zo besprekend wat de
ware aard van werk en werkeloosheid zou zijn in
de toekomst, moet het volgende worden
overwogen:
4.1)
wat is de
aard van het
holisme
dat een politiek complement van enige
praktische waarde zou vormen?
4.2) Wat
zijn de gevolgen van een dergelijk concept
voor geestelijke
gezondheidszorg
en
4.3) in
welke zin kan
er enig formeel systeem van bevrijding
bestaan
dat noch politiek impotent is noch van een
destructieve oppositie en vals
gezag?
Het
beantwoorden van deze vragen is noodzakelijk
want zonder een begrip van holisme kan men nooit
het complementaire formuleren dat nodig is voor
een niet-destructief debat. Iedereen moet van de
partij zijn om feest te kunnen vieren, maar niet
slechts één partij om iedereen bij
de neus te kunnen nemen. Dit is in
overeenstemming met de cartesiaanse methode die
als zijn vierde en laatste conclusie stelt dat
het neerkomt op het erbij inbegrijpen van zoveel
mogelijk elementen na het probleem verkend te
hebben, het probleem in subklassen te hebben
onderverdeeld en een orde te hebben geformuleerd
als oplossing. Daartoe is de geestelijke
gezondheidszorg de essentie van een
staatspolitiek als het zich bezighouden met
educatie en deviatie. De educatie zou de
geestelijke gezondheid en de aanpassing aan het
systeem veilig stellen en de geestelijke
gezondheidszorg zou de staatspolitiek en normen
van het systeem weerspiegelen. In de oude USSR
zou de dissident psychiatrische behandeling
krijgen en de Chinezen zouden er de voorkeur aan
geven de praktische of mentale misfit te
heropvoeden. Het Westen zou eenvoudig alle
agressie tegen en dissidentie met het systeem
met drugs aanpakken met de verklaring dat de
misfit een biochemisch defect systeem heeft of
nog erger is. Ten derde moet de politiek van de
staat formele identificatie aanvaarden: normaal
geschied dat in politieke partijen, men is lid
of men is het niet. Men kan ook de voorkeur
geven aan een militair, politie- of geestelijk
uniform alle verschillen van roeping en
burgerlijke status ontkennend. Deze
noodzakelijke formaliteit behoeft op
één of andere wijze bevrijding:
hoe kunnen we uit formaliteit dienst afleiden
aan onze individuele vrijheid en identiteit? Bij
2.1 zagen we wat betreft het referentieprobleem
dat vrijheid en zekerheid zeker gezocht zouden
moeten worden in het begrip verandering meer dan
in fixaties. Maar hoe moet dat met het inrichten
van een staatsorde? Bestaat de vrijheid nog wel
nadat we ons hebben ingericht voor een formeel
concept van staatsorde of een wereldorde in
ruimere zin?
4.1)
Wat is de de aard van het holisme dat
een politiek complement van enige praktische
waarde zou vormen?
Holisme, de
term zelf, is een contradictio in terminis. Het
-isme impliceert dat er iets is dat niet een
geheel is, in dit geval. Dat iets is de
onwetendheid van, overeenkomstig het holisme,
alleen maar een deel zien in plaats van het
geheel. De som zou groter zijn dan de delen
afzonderlijk, net als bij een organisch lichaam
de som van de organen een werkelijkheid vormt
die moeilijk los te zien is van de afzonderlijke
onderdelen. Het zou eerlijker zijn te zeggen dat
holisme alleen heel is als er geen holisme meer
is. Zo lang er nog een gescheiden deel buiten de
holistische werkelijkheid bestaat, is het geheel
niet compleet en dus slechts een theorie, een
holisme, een optie, een uitdaging voor het
handelen. Als het holisme alles insluit wat zich
op deze planeet afspeelt is het nog steeds
holisme, aangezien de kosmos groot genoeg is om
een ontelbaar aantal werelden over te laten die
geen rol spelen bij de overwegingen en de
praktijk van het geheel. Zuiver taalkundig maakt
dit de term tot een motief van aktie, een
definitie van arbeid. Werkeloosheid als zodanig
zou dan alles zijn wat niet met het geheel in
verbinding staat. Gezien de overweging van de
bedoeling van vrede en wereldorde,
vertegenwoordigt het holisme dus een
revolutionaire herformulering van het begrip
arbeid. Arbeid is niet langer een vorm van
handelen waarmee men zijn vrijheid verkoopt in
ruil voor het leveren van een dienst. Noch is
het verantwoordelijkheid nemen voor een
belangrijk deel van de samenleving. Dit kan
allebei als werkeloosheid worden beschouwd daar
alleen dienst aan het idee van het holisme, het
werkelijk in relatie brengen van de
verantwoordelijkheid en de dienstbaarheid
meetellen als werken voor. Men is in dienst van,
is werkend, het geheel, is van de wereldorde,
van het uiteindelijk begrip van vrede en
bevrijding, òf men is eenvoudig met
futiele aktiviteiten bezig, werkeloos,
egotistisch en mogelijk gevaarlijk als een
contraproduktieve verstoring van de wereldorde.
Maar dit is alles slechts taalkundig.
Filosofisch,
wat betreft de ontwikkeling van onze kennis ziet
het er anders uit. Ten eerste is er de
overweging van de verschillende stadia van de
evolutie der filognosie, de liefde voor de
kennis, de bedoeling van de ontwikkeling van de
filosofie. Overeenkomstig het platonisch
geschrift "De Republiek", zou er een evolutie
zijn van mening naar geloof. Aan het geloof zou
men het noodzakelijke begrip ontlenen om
te komen tot een naar behoren
geïnstitutionaliseerde wetenschap,
een paradigma van bestuur met zijn eigen interne
logica, gerechtigheid en recht van bestaan in de
zin van bewijs, bevestiging en kontrole. De
vraag wat betreft deze evolutie van de kennis is
of men de psychologie ermee onder kontrole
heeft. Men zou kunnen zeggen dat de filosofie
die de psychologie onder kontrole heeft de ware
filognosie vormt waar we op uit zijn.
Psychologie in de negatieve zin kan worden
begrepen als een vorm van intern konflikt. Het
konflikt projekteren op de slachtoffers,
vijanden en de armlastigen of welke minderheid
ook behoort meer tot de kategorie van het
onrecht en de misdaad. De juiste staat houdt er
geen dubbele standaard op na. Met zo'n dubbele
standaard vervalt ze in de tegenstellingen van
een burgeroorlog van de één of
andere soort (waarvan de misdaad een voorbeeld
is). Als ik een brood pak zonder ervoor te
betalen, is dat een misdaad daar we er geen
dubbele standaard op na kunnen houden voor
sommige mensen die niet zouden hoeven te
betalen. Als ik de kost voor niets wil, dan moet
iedereen dat zo kunnen hebben, anders is er
ongerechtigheid en konflikt. Derhalve hebben we
naast het probleem van het projekteren van het
konflikt, de zo geheten valse of ongerechte
oplossing van het probleem van de psychologie,
als eerste opdracht het innerlijk konflikt te
boven te komen. Als het holisme de genezing voor
de psychologie is, dan zijn de verschillende
stadia van kennisontwikkeling geen echte stadia
die elkaar vervangen, maar aparte lagen van
bewustzijn. die tezamen het volledige organisme
van de mentale en fysieke gezondheid vormen.
Dan, vanuit dit standpunt bezien, zou
verdringing van de voorgaande stadia, ze hun
organische samenhang met de andere delen
ontzeggend, het ware psychologische probleem
zijn van de filosofie. Laten we zeggen dat
politieke partijen verschillende meningen in
stand houden over hoe een staat zou moeten
werken. Het debat is dan het gebed van het
geloof zonder welk er geen vrede kan zijn:
zonder de oorlog der woorden, kan er geen vrede
in het materieel bestuur zijn. Het erop volgende
begrijpen is de politiek van de via deze
debatten over de meningen democratisch gekozen
regering. Een ieder die niet gelooft in de
debatten wordt van het begrijpen door de
regering uitgesloten. Ook wordt begrepen dat
internationaal debat voor het begrijpen van een
wereldorde eveneens nodig is. Uiteindelijk
willen we komen tot een wetenschap van sociaal
bestuur dat alle wereldburgers recht zou doen.
Het probleem in dit geval ligt in de verdringing
van de verschillende individuele
filosofieën van bestuur: de enkelvoudige
mening heeft niet echt een debat in het
parlement nodig of er behoefte aan. Noch heeft
het debat de deelname van alle meningen nodig.
Het kan even zo goed een samenzwering van
ambtenaren zijn die zich alleen maar druk maken
om een salaris. Ook de regering is ervan
overtuigd dat ze kan werken zonder de dualiteit
met het parlement: men heeft alleen een sterke
leider nodig. Ten slotte doet zich dan de
wetenschap van de wereldorde voor die zegt dat
wat de aard van de regering, het debat, of de
individuele politieke mening ook is, de
wetenschap deze werkelijkheden niet nodig heeft
of ervan afhankelijk is. De psychologie in deze
kontekst kan worden herkend als die van het
sociale ego. Het ego of materiële zelf van
een wetenschap, regering, parlement of politieke
partij, is geneigd zichzelf goddelijk en
almachtig te verklaren, zonder behoefte te
hebben aan een ziel van filognosie die deze
'zogeheten psychologie van verdringing' de baas
zou zijn - de psychologie die altijd leidt tot
onrecht, het ophouden van de vooruitgang door
corruptie en misbruik en uiteindelijk de totale
vernietiging van dat zelfde ego van vals gezag
zelf in gewapende opposities en oorlogvoering.
Naar dit voorbeeld is het dus van levensbelang
de egotistishe verdringing van de filosofische
psychologie te boven te komen en te komen tot
een holistisch begrip van filognosie. Zo wordt
de praktische waarde van het holisme duidelijk:
Het begrijpen moet allerlei soorten
geloofssystemen onder ogen zien. En alle geloof
moet de individuele ontaardingen van de mening
aanvaarden en vergeven. Geen enkel stadium van
de kennisontwikkeling kan stevig met zijn benen
op de grond staan zonder de fundamenten van de
andere stadia. Het is een volledig gebouw van
holistische filognosie waarvan niet
één enkele hoeksteen van evolutie
kan worden gemist. De regering kan dus niet te
werk gaan zonder de goedheid en het vertrouwen
van begrijpen, een idee van God voor de noodzaak
van de geloofsovertuiging en een motief van
handelen, en een individuele mening om zijn
eigen relativiteit naar plaats en tijd te
bewijzen. Zonder deze filognostische vereisten
vooraf kan er nooit een wereldregering zijn. Hoe
kan het leiderschap van de wereld te werk gaan
zonder goedheid & vertrouwen, God &
orde, motieven &hoop, en relativiteit &
identiteit. Dit begrip van holisme heeft een
(wetenschappelijke!) basis in de filosofie zelf.
Van de cartesiaanse methode mogen we onthouden
dat: 1) na twijfel om het probleem aan het licht
te brengen, men 2) moet komen tot de juiste
categorieën en indelingen waaruit men 3)
een orde kan afleiden die als oplossing dienst
kan doen. Het eindstadium van de methode is dan
4) de holistisch cartesiaanse conclusie om
zoveel mogelijk elementen in deze orde in te
sluiten. Op die manier vindt de socratische
vraagstelling en twijfel zijn toewijding tot de
apollinisch holistische orde van de filognosie
waaraan ze oorspronkelijk gewijd was.
4.2)
Wat zijn de consequenties van een dergelijk
begrip voor de de geestelijke
gezondheidzorg?
Het is
gemakkelijk vergeten dat de regering en de
gewilde wereldorde een begrip van geestelijke
gezondheidszorg vormt. Men mag er gerust van
uitgaan dat een dergelijk begrip van orde zo
moeilijk te realiseren is als de genezing van
schizofrenie en psychose. Is oorlog niet slechts
een vorm van collectieve psychose? Is de oorlog
van de negentiger jaren tegen de Serven niet
gebaseerd op een krankzinnigheidsverklaring? Is
de burgeroorlog van de Serven tegen de etnische
Albanezen niet een vorm van staats-schizofrenie?
(te behandelen met een "Ijzeren Gordijn" na een
totale overwinning)? Zijn de militairen werkers
in de geestelijk gezondheidszorg, psychologen en
psychiaters? Is de praktijk van het verdedigen
van menselijke zwakheden in de psychotherapie
met behulp van psychologisch opgeleide
therapeuten ondersteund door de regering of de
internationale diplomatie? Zijn er psychologen
die de Serven verdedigen als deze oorlog een
proces is om antwoord te krijgen op de vraag wat
de juiste manier van UCK-terrorismebestrijding
zou zijn? Klaarblijkelijk is de aanklacht van de
psychiatrische interventie door de NATO niet het
probleem van de regering. Klaarblijkelijk is het
moeilijk voor de regering om met de economisch
onzekere en regeringsgewijs neurotische en
schizoïde cliënt internationaal door
middel van door de staat ondersteunde
psychologische hulp kontakt te houden.
Klaarblijkelijk hebben de politici geen idee van
hoe een wetenschap te ondersteunen die er geen
duidelijke mening op nahoudt over wat goed en
kwaad is, geen duidelijk respekt heeft voor
geloofssystemen en het er niet over eens is wat
en hoe dient te worden begrepen. Niettemin is de
psychologie een sociale wetenschap met
kwantitatieve methoden en systematisch
gekontroleerde praktijken van behandeling,
beoordeling en experimentatie. Uit het
voorgaande gedeelte mag worden gekonkludeerd dat
de psychologie alleen maar verwachten mag deel
uit te maken van het overheidsbeleid als ze de
filosofie meester is tot op het nivo van de
holistische filognosie, net zoals de filosofie
kan worden gerespekteerd als ze het meesterschap
over de psychologie van haar eigen
paradigmatische repressie heeft bereikt.
Misschien is de geestelijke gezondheidszorg
alleen maar goed in handen van de
wetenschappelijke gemeenschap in zijn geheel
waarnaar de burgerbevolking democratisch voor
zichzelf mag beslissen welke autoriteit het best
kan worden geraadpleegd voor welk doel of dat nu
psychologisch gelabeld is of niet. Zou de
geestelijke gezondheidszorg niet vanaf het begin
in de handen van de opvoeding moeten zijn?
Ouders en leraren voor kinderen en academici van
alle specialisaties voor de volwassen? Maar dit
is alleen mogelijk als de wetenschap zelf zijn
bramaanse (vedische) basis en eenheid inziet.
Dit is wellicht alleen maar mogelijk als het
christendom in zijn geheel de werkelijkheid van
de praktische vedische reformatie der filognosie
aanvaardt en herkent die ze heeft beleefd in de
tweede helft van de twintigste eeuw en die in de
negentiger jaren ietwat vagelijk bekend staat
als New Age holisme. De tijd zal het leren of
dit werkelijk is wat heeft plaats gevonden in
deze eeuw. Op deze manier bezien is New Age (de
Nieuwe Tijd !) niet een ketterse vorm van
nouveau riche egoïsme en valse verlichting,
maar een serieuze transformatie van de gehele
westerse christelijke, neen volledige
wereldkultuur. De verwarring over deze definitie
van de sociale werkelijkheid mag post-modernisme
worden genoemd: de nieuwe kleren van de keizer
en de diktator van de lichamelijke egobelangen
of positief gesteld het herstel zijn van het
thema van kulturele verlichting en wedergeboorte
uit de woelingen der wetenschappelijke
vooruitgang.
Nuchter bezien
is geestesziekte, of het nu individueel of
collectief wordt bekeken een probleem van de
sociale kontrole. Het is altijd de opdracht van
het individu zijn innerlijke wereld van
verbeelding door middel van sociale kontrole in
overeenstemming te brengen met de uiterlijke
wereld van de samenleving en de kultuur. Het
(sociale) werkelijkheids-testen is de crux van
het probleem. Natuurlijk heeft de psychiatrie
gelijk te stellen dat er chemische
onevenwichtigheden in het 'gestoorde' brein zijn
en dat men er (tijdelijk) op kunstmatige wijze
mee om kan gaan. Maar waar zijn deze problemen
uit voortgekomen.? Psychologisch is het een
probleem van het programmeren van het gedrag in
overeenstemming met de eis van een
uitgebalanceerde levensstijl (en de daaruit
resulterende uitgebalanceerde chemische staat).
Evenwichtig zijn is de definitie van de
geestelijke gezondheid. Uit angst voor de
konfrontatie met de innerlijke wereld leven
mensen onevenwichtige levens gevoed door
begeerten, hebzucht, lust, jaloezie, woede en
andere zwakheden. Of men werkt te hard, slaapt
te veel, eet te veel (of te weinig), is teveel
op zichzelf gericht, te altruïstisch,
teveel van de televisie, te veel van alcohol en
sigaretten, is van te weinig lichamelijke
oefening of te fanatiek in de moraal. Altijd
ontbreekt er een deel of heeft men iets uit het
oog verloren en het resultaat is een psychologie
van symptomen die fysiek kan worden benaderd met
medicijnen (of militair met wapens). Niettemin
is de enige ware genezing van een onevenwichtig
leven zich in te richten naar een behoorlijke
tijdregeling die voorziet in alle aspekten van
het leven die balancering behoeven. Orde is
eenvoudig de perfekte remedie en de naam van God
in de psychologie. In orde zijn in
psychologische zin is hetzelfde als een goede
toegewijde van God zijn (niet argumenterend over
het geloof). Het probleem van een evenwichtige
levensstijl is dat van de sociale kontrole. Om
de werkelijkheid te testen moet een staat, een
familie of een alleenstaande respektievelijk de
internationale gemeenschap, de samenleving en
het publieke leven respekteren om zich te
verzekeren van het mogelijke beproeven van de
werkelijkheid die de sociale kontrole uitmaakt.
Het probleem schuilt in de noodzaak van de vrije
associatie. Het is een paradox: de kontrole is
de vrijheid terwijl de vrijheid aan de kontrole
ontsnapt. Men kan niet zeggen dat men lid zou
moeten zijn van de Europese Unie, dat men mensen
zou moeten uitnodigen of uitnodigingen zou
moeten aanvaarden om te komen eten, of dat men
lid moet zijn van een politieke partij. Het is
niet een kwestie van de mensen waar men op
afgaat, het is een kwestie van het systeem
waarmee men geassocieerd is. Het alternatief van
de sociale kontrole tegen het private belang
(hoe profijtelijk voor zichzelf dan ook) kan
niet van hetzelfde belang zijn, van het zelfde
systeem. Als het privébelang van vrij
individueel soeverein ondernemen van dezelfde
geest en hetzelfde systeem van sociale kontrole
is dan kan daar nooit enige verlichting in
worden gevonden. Uiteindelijk ontsnapt men van
de ene optie in de andere. Daarom kunnen ze niet
van dezelfde aard zijn. Als men ontsnapt aan de
zelfkonfrontatie in het socialiseren zal die
sociale kontrole de diktatuur weerspiegelen van
het lichamelijk verlangen waar men aan moest
ontsnappen. De sociale kontrole zal een
uitbreiding van hetzelfde probleem zijn en net
zo miserabel en onverlicht zijn. Als men aan de
zelfkonfrontatie ontsnapt door de sociale
kontrole te ontvluchten dan zal de dictatuur van
het bevreesde ego-belang resulteren in een
gelijkelijk onverlichte nachtmerrie van het
verzaken der plichten, het verstand verliezend
en de zelfwaardering ontberend. De boeddhist en
de yogi mogen alleen maar mediteren als het
dharma goed is, als de plichten zijn gedaan.
Eerst het huis schoon maken en dan mediteren.
Aldus zal de verlichting rechtgeaard zijn en op
die manier zal de zelfbeheerste geest niet
vervreemd en schizofreen maar heilig zijn en
onvervreemd. Op de filognostische voorwaarde van
een evenwichtige holistische ontwikkeling van
kennis, één die vrij is van
verdringing, projektie en ontkenning, is een
dergelijke gerijpte en onafhankelijke soevereine
en zinnige wereldburger, wereldfamilie en
wereldstaat mogelijk. Zonder dat is het
twijfelachtig of er enige uitweg is uit het
terugkerend probleem van oorlogvoering,
onrechtgeaardheid, vals gezag en eenzaamheid.
Geestelijke gezondheidszorg vanuit dit standpunt
van vooruitgang bezien zou dus niet echt in de
handen van een psychotherapeutische elite, een
regering of een unie van staten zijn. Het zou
een wereldorde van behoorlijke alternatie zijn
waarnaar allen dienst verlenen, allen in dienst
zijn, niet in dienst van personen, maar van een
systeem dat de juiste vrijheid verzekert in de
eigen keuze van sociale kontrole, en waarmee de
voorwaarden van de filognosie (als een
wetenschap van goedheid, begrip, overtuiging en
vrijheid van mening) zijn bekrachtigd en
bewaakt.
4.3)
In welke zin kan er enig formeel systeem van
bevrijding bestaan dat noch politiek
impotent is noch van een destructieve oppositie
en vals gezag?
Van een
cartesiaans begrip van holisme en de noodzaak
van alternatie en balancering voor de juiste
geestelijke gezondheid, handelt de vraag over
vrijheid in antwoord op wat de juiste politiek
van het complement zou zijn. Bestaat er vrijheid
in een geordende samenleving, of proberen we het
eens te zijn over een illusie van vrijheid
altijd gevangen zittend in de ketenen van een
systeem? Wat de niet-politieke werken van
zelfrealisatie ook mogen zijn, de staat heeft
een samenstel van regels nodig die grenzen stelt
aan de vrijheid van de leden van die staat. De
grondwet van een staat of unie van staten of van
een toekomstige wereldorde is onvermijdelijk een
fixatie van de wet. Hoewel de vrede wordt
ontleend aan individuele zelfverwerkelijking
zoals we zagen, verkeert het onderhoud en de
verdediging van de staat, de unie of wereldorde
in grondwettelijke overeenstemming. Van onze
kleine geschiedenis van de waarden der
bevrijding was er de realisatie van onze
post-moderne verwarring van waarden: er was
sexuele, paradigmatische en politieke revolutie,
konflikt en oorlog in de tweede helft van de
twintigste eeuw. Deze oorlogen in Korea,
Vietnam, De Golf, en in Joegoslavië hebben
iets gemeen. Het zijn konflikten over het
soevereine recht van staten om hun eigen orde in
te stellen in weerwil van afhankelijkheden van
internationale aard. Net als met op zichzelf
staande volwassenen vecht ieder voor zijn
onafhankelijkheid zijn eigen les lerend van zijn
eigen geschiedenis. Korea en Vietnam toonden de
oppositie van de koude oorlog: kapitalisme tegen
communisme. De Golf en Joegoslavië tonen de
oppositie van religieuze systemen. Christenen
tegen Moslims of Christenen tegen Christenen die
tegen Moslims zijn. De argumenten in de laatste
twee oorlogen zijn hetzelfde als in de eerste
twee: de fundamentalistische Moslim probeert
Christen zwart af te schilderen als een
kapitalistisch zwijn terwijl de Moslim wordt
beschuldigd van socialistische repressie van
individuele vrijheden en burgerrechten.
Klaarblijkelijk is de moderne tijd (sedert '45)
een verwarring van morele directieven. De
volkswijsheid zegt dat waar twee vechten er twee
schuld moeten hebben. Ook vanuit het
psychologisch gezichtspunt moet gezegd dat we
hier misschien de werkelijkheid van de projektie
zien. In de voorgaande gedeelten hadden we te
maken met de individuele verantwoordelijkheid
voor zichzelf. Als het gaat om vrijheid,
soevereine rechten en morele standaarden,
blijken we elkaar te beschuldigen van onze eigen
zwakheden. In de moderne tijd ging het allemaal
om het vechten voor individuele vrijheid, maar
hoe staat het met vechten om de vrijheid van
staten? Met welke zwakheid hebben we feitelijk
te maken? Van de tweede wereldoorlog weten we
nog dat er een roep om sterk leiderschap was:
fascisme was een kramp van het leiderschap. In
de oorlog tegen de Serven zien we het tegendeel:
er is feitelijk geen echt leiderschap daar de
regering eenvoudigweg de wetteloosheid moet
ontkennen. Er is een discrepantie tussen de
rationele verdediging en de werkelijke praktijk
van etnisch zuiveren. Het laatste wordt gedaan
met allerlei soorten van illegale praktijken
zoals het dragen van maskers en vernietigen van
identiteitspapieren om zich voor te bereiden op
het argument dat deze Moslim vluchtelingen geen
vluchtelingen zijn, maar illegale immigranten.
Het feit is dat de staat tegen zijn eigen wetten
ingaat zijn eigen mensen verradend met
propaganda, in feite dus een gebrek aan leiding
verradend. De bevreesde ambtenaar van de staat,
de president, moet de diktatuur gehoorzamen van
het emotionele ressentiment en de irrationele
gedragswijze. Op deze soort van illegitiem vrij
ondernemen bestond geen antwoord: ze werd
geboren vanuit het systeem van staatsbeheer zelf
dat het noodzakelijke holisme miste om de
complementaire aard aan te kunnen van de twee
hoofdkulturen van het Christendom en de Islam.
De volgende vraag is dus in welke zin we deze
kwaliteiten kunnen toeschrijven aan deze twee
hoofdkulturen die kunnen werken als een politiek
complement, in plaats van te eindigen in een
onbeheersbare oppositie van onbegrip voor de
gemeenschappelijke holistische grond.
Oorlog toont
de aard van het konflikt: uniformen gaan tegen
uniformen in en daarvan mag worden gekonkludeerd
dat iedere oorlog een mislukking is van de
vreedzame geformaliseerde orde. Het wachten is
nog steeds op een internationale orde van
formele identificatie dat een orde schept die
dermate holistisch is dat ze niet langer tegen
zichzelf vecht in het uniform(e). Het dragen van
verschillende uniformen is niet de oplossing
voor het probleem van de uniformiteit van een
opinie of geloof van orde. De oorlog toont ook
aan dat er een behoefte aan verschil is,
identiteit en in feite bevrijding van het
uniform(e). Het uniforme op zichzelf vormt geen
bevrijding in die zin dat het de individuele
identiteit niet van dienst is, maar een symptoom
is van het ontbreken ervan. Deze zoektocht naar
een identiteit wordt herkend als een
psychologisch probleem van onwetendheid. We
weten niet hoe we een identiteit moeten hebben
en ermee. niet vervallen in in vals gezag en
internationale gewapende konflikten. Natuurlijk
kan de oplossing voor deze konflikterende
meningen over soevereine rechten worden gevonden
binnen de geloofssystemen die het juiste
politieke begrip zouden geven van een (sociale)
wetenschap van vrede (zie 4.1). De islam houdt
er een sterke praktijk in het respekteren van de
tijd op na: hun religie schrijft het voor vijf
maal daags te buigen naar Mekka. Dit is een
uitgesproken orde van de tijd. De
Christelijkheid verkeert in oppositie met deze
religieuze tijd-praktijken. Het Christendom
maakt een pragmatisch gebruik van de tijd
waarbij de klok wordt gemanipuleerd voor het
gemak van de internationale communicatie en het
transport, terwijl de Bijbel zelf sprekend over
de aard van het Beest (nr 4 in Daniels droom)
stelt (Daniël 4:27): " Hij zal zich
uitspreken tegen de Allerhoogste en Zijn
heiligen onderdrukken en de ingestelde tijden en
wetten veranderen. De heiligen zullen aan hem
worden uitgeleverd voor een zekere tijd, tijden
en een halve tijd ". Men mag ook betwijfelen of
de Islam werkelijk vrij van deze fout van de
morele gedragswijze is, daar niet iedere moskee
het zelfde tijdschema vermag te hebben van
netjes bidden ingericht naar de orde van Allah
of God, te weten de ware zonnetijd. En als zowel
de Islam als de Christelijkheid op deze manier
het Beest aanbidden van de tijdmanipulatie, wie
is er dan verbaasd over deze systemen in
gewapende konflikten aan te treffen om lering te
trekken uit hun eigen ongehoorzaamheid? Vanuit
een wetenschappelijk standpunt bezien kan deze
'ongehoorzame dienst aan het beest' moeilijk te
klassificeren zijn: men zou kunnen zeggen dat
het niet democratisch is, nooit vroegen de
burgers van Amsterdam het fascistisch
leiderschap de amerikaanse zonetijd op de
verkeerde manier op te leggen. Nooit hebben de
burgers van Europa de politici van de Unie
gevraagd om de zomertijd af te regelen naar de
Engelse optie. Politiek wordt het beest
demagogie genoemd: we doen in leiderschap wat we
willen zolang we de mensen erin in kunnen laten
geloven. Dit zou de diktatuur kunnen zijn waar
de platoonse "De Republiek" het over had: de
democratie zou geperverteerd raken en in de hel
belanden met de diktatuur van klaarblijkelijk de
standaardtijd en haar onderwerping van de Joden
en heilige mannen van de moderniteit. De
gemiddelde tijd werd gebracht door de Franse
Revolutie (de revolutionairen konden er voor
zichzelf niet uitkomen, ze projekteerden het in
een machtsambitie over Europa). De eerste
wereldoorlog schiep de schijnbare noodzaak van
het niet hebben van een vrij zelfgerealiseerd
tropenrooster maar van een demagogisch door de
staat opgelegd begrip van zomertijd om
collectief energie te besparen bij wijze van
crisismaatregel (alleen Amerika staat heden ten
dage het iedere staat toe de vrijheid het wel of
niet te hebben zoals b.v in Arizona en Indiana).
En de grootste verschrikking van het Beest kwam
met de oplegging van de zonetijd in Europa door
de fascistische heerschappij (en deze zomertijd
is nog steeds het enige wat gerespekteerd wordt
van die valsheid). Tot zoverre over het Beest
van het valse gezag in de politiek. In de andere
wetenschappen kan het ook als verwerpelijk en
Beest-achtig worden gezien: zuiver filosofisch
is het niet verstandig niet de werkelijkheid van
de tijdveranderingen te zien zoals die van
nature en in de kultuur zelf is en het begrip
electromagnetisch ('against Newton') te
reduceren tot enkel de validiteit van de
meeteenheid. Er bestaat filosofisch geen reden
om te nemen of een argument ter verdediging aan
te voeren dat het paradigma van de
electromagnetische tijd hoe dan ook beter zou
zijn dan het newtoniaans tijdrespekt voor de
hemellichamen. Zodoende komen we uit op de
psychiatrie die zou kunnen zeggen dat voor
jezelf een wereldbegrip creëren met een
onbegrijpelijk idiosyncratisch technisch jargon
dat vrijwel niemand begrijpt gelijk staat aan de
onbegrijpelijke paralogica van een waanzinnige
die niet in staat is enige kennis over te
dragen. De natuurkundige zou zeggen dat om een
jaar te definiëren, een dag of zelfs een
minuut er zovele opties zijn als er sterren zijn
aan de hemel en dat misschien pragmatisch de
standaardtijd wel handig is als je in een trein
moet zitten of wilt telefoneren, maar om nu te
zeggen dat het intelligenter zou zijn, zullen ze
zeker durven te betwijfelen. Wetenschappelijk
kan de verdediging van de standaardtijd en het
Beest worden gevonden in de gedrags- en sociale
wetenschappen die simpelweg de missie hebben de
mens te respekteren in zijn kultuur van
tijdmanipulatie zoals hij is zonder verdere
morele oordelen en direktieven. In feite zijn
zij de predikanten van het wetenschappelijke
geloof dat de standaardtijd met haar
pragmatisch-economische paradigma een vreedzame
wereld kon maken. Zij verdedigen de
werkelijkheid van de staat de mensen in
therapieën bijbrengend dat het een kwestie
van zelfrealisatie is. Wat is je individuele
antwoord op de diktaten van de staat? Niet de
wereld veranderen, maar er een antwoord op te
vinden, te reageren op de uitdaging van het
staats-gezag en je eigen systeem tegen het
systeem te hebben is de ware complexiteit en
orde van het leven. De psychologie hult zich in
vele paradigmata om te bewijzen dat dat de
manier is om met het Beest om te gaan: dat
verliest zijn macht in de individuele vrijheid
van het zelfgerelaliseerde ego. Egoïsme is
het antwoord op de duivel. Bevecht het Beest met
zijn eigen wapens. Zo win je de oorlog. Je hoeft
je alleen maar de assertieregel te herinneren
dat je niet de belangen van anderen mag schaden
met je zelfrealisatie, dat is in feite de enige
moraal die gepreekt wordt. Dus alles bij elkaar
hebben we misschien religieus wat boete nodig
wat betreft het tijdbeheer, politiek gezien
hebben we wat passiviteit nodig om er geen
grotere chaos van demagogie en bijbehorende
contrarevolutie van te maken en wetenschappelijk
kunnen we het best konkluderen dat ieder het
recht geven zijn eigen paradigmatische tijd van
voorkeur in te stellen het best recht doet aan
de menselijke werkelijkheid. Filognostisch zou
dit holisme van een wereldorde er uit moeten
zien als een zo goed als religieuze motivatie
voor een tijd Van God, politiek als een
passiviteit (niet te verwarren met het indolente
niet reageren op en niet dienen van de
democratische -tijd & orde- wil van de
mensen) verder niets opleggend en
wetenschappelijk zou het er uit moeten zien als
het een voor allen hebben van een klok die, net
als een computer, de individuele voorkeur
weerspiegelt onder de complementerende
begeleiding van een beheersingssysteem van tijd
dat het natuurlijke tempo van draaiing weergeeft
van alles in de hemel dat van belang is voor de
ervaring van de natuurlijke tijd (getoond is een
astrarium of tempometer, zie tempometerontwerp
van De Orde van de
Tijd).
Op deze manier is een wereldvrede in respekt
voor de individuele vrijheid en identiteit en
noodzakelijke complementering en toepassing
haalbaar. Zo kan de mensheid een begin maken met
de overweging een ander uniform te dragen dan
het militaire en politie-uniform - dat ingaat
tegen en vecht tegen het 'kwade' van de
individuele identiteit en het ego in roeping en
burgerlijke status - en op die manier komen tot
een formeel systeem van identificatie,
bevrijding en werk en werkverschaffing; een
compromis tussen de totale chaos van de
individuele vrijheid (een ieder is vrij deel te
nemen en bij te dragen) en de noodzaak van een
geordende en gesanctioneerde staat, unie of
wereldorde (niemand is vrij om tegen de grondwet
daarvan in te gaan).
tweede
gedeelte

|
|